Prostitutie, of in elk geval de grootschalige systematische exploitatie van prostitutie, wordt van oudsher ook beschouwd als een vorm van georganiseerde criminaliteit. In de jaren tachtig werd deze visie op de Amsterdamse kermis als het ware herontdekt door toedoen van al dan niet feministisch gemotiveerde actiegroepen die zich keerden tegen een van de meest schrille exponenten van de uitbuiting van prostitutie, namelijk internationale vrouwenhandel. De Amsterdamse politie haakte, zoals in het vorige hoofdstuk werd aangegeven, reeds in het begin van de jaren tachtig op deze nieuwe ontwikkeling in, met haar onderzoek naar de Ghanees-Nederlandse vrouwenhandel. Maar ook later in de jaren tachtig en in de jaren negentig heeft zij bij herhaling onderzoek naar uitingsvormen van deze handel verricht. Dankzij dit onderzoek zijn wij enigermate in staat te beschrijven hoe ook via vrouwenhandel de prostitutie-markt van Amsterdam wordt bevoorraad.
Door de sociale jeugd- en zedenpolitie van de politie Amsterdam-Amstelland zijn er tot op heden in
Amsterdam in totaal 750 seksbedrijven geregistreerd.
Op de eerste plaats gaat het hier om seksclubs. Naar schatting zijn er 77, waaronder 11 homoclubs en 3
sm-clubs. Daar kost een uur met een vrouw of een man al gauw 200 gulden. Meestal is de helft van dit bedrag
voor de eigenaar en de rest voor de prostitu(e).
Dan is er de veelbesproken raamprostitutie. Volgens de zedenpolitie zijn er momenteel 420 raambordelen in Amsterdam. Zij zijn voornamelijk gevestigd op de Wallen en aan de Ruysdaelkade. Het team decentrale controle prostitutie, dat in maart 1994 aan het bureau Warmoesstraat is opgericht, tracht een vertrouwensband op te bouwen met de prostitues op de Wallen, zodanig dat zij bereid zijn zich vrijwillig te laten registreren. Door dit team waren begin april 1995 in het Wallengebied 934 raamprostitues geregistreerd. Zij vertegenwoordigden 56 nationaliteiten. Deze zijn als volgt verdeeld:
Tabel
Onder deze 934 raamprostitues bevonden zich 703 vreemdelingen, waarvan er 513 illegaal in Nederland
verbleven. Half mei 1995 was het totale aantal geregistreerde raamprostitues opgelopen tot 1.005. Zij hadden
de volgende nationaliteit:
Tabel
Het totale aantal vreemdelingen in deze groep was 757. Hiervan waren er 549 illegaal in Nederland. Het grote
aantal illegalen wordt (nog) gedoogd. Het team decentrale controle prostitutie heeft de indruk dat een
aanzienlijk percentage van de geregistreerde vrouwen niet (geheel) vrijwillig haar werkzaamheden uitoefent.
Het vermoeden bestaat dat nogal wat vrouwen een zogenaamde werkovereenkomst hebben met een pooier,
waarbij sprake is van een uitbuitingssituatie. Het team komt echter pas in actie als de betrokkenen zelf
aangeven problemen te hebben. Het zal dan bijvoorbeeld het projectteam prostitutie en vrouwenhandel
inschakelen.
Voor de ramen wordt, afhankelijk van de lokatie, het tijdstip, de bescherming en de bewaking, per dagdeel tussen de f.100,- en f.200,- aan huur betaald. Om onderverhuur van ramen, en daarmee verdere uitbuiting tegen te gaan, mag een raam per 1 januari 1996 alleen nog maar worden verhuurd aan de persoon die er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Meer dan de helft van de raambordeelhouders heeft zich georganiseerd in de SOR, de Stichting Overleg Raambordelen. Deze stichting behartigt de belangen van de raamverhuurders. Er werken naar schatting zo'n 600 700 vrouwen in de tippelprostitutie; 60% daarvan is Nederlands, 20% is Duits en 20% heeft een andere nationaliteit. Het is opvallend dat sinds het uitbreken van de oorlog in voormalig Joegoslavi steeds meer vrouwen uit dit gebied in de straatprostitutie zijn gaan werken. In de zomer zijn er trouwens nogal wat toeristen die zich op straat prostitueren; waarschijnlijk om geld voor de terugreis te verdienen (Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, 1994). Momenteel is er een tijdelijke tippelzone ingesteld aan de Oostelijke Handelskade. Het plan voor een tippelzone aan de Transformatorweg is, na een verhit protest uit de nabijgelegen Spaarndammerbuurt, ingetrokken. Opnieuw wordt overwogen of het zeer gesoleerd gelegen terrein aan de Theemsweg, dat een half uur lopen van de bewoonde wereld ligt, een geschikte lokatie is. Daarnaast wordt er ook op andere lokaties getippeld, zoals in de Bijlmer en aan de De Ruyterkade.
Er staan verder zo'n 65 escortbureaus geregistreerd. Hoeveel vrouwen bij deze bureau's werken, is op dit moment niet bekend. De thuiswerkende prostitu(e)s vormen evenwel de meest onzichtbare groep; tot op heden zijn 100 thuiswerkende mannen en vrouwen geregistreerd. Verwacht wordt dat dit aantal zal toenemen als de controle op de raamprostitutie per 1 januari 1996 zal worden opgevoerd. Het totale aantal jongens dat in Amsterdam in de prostitutie werkt wordt op jaarbasis geschat op zo'n 500. De jongens werken in clubs en op priv-adressen, maar ook op straat, op het Centraal Station en in de Paardenstraat, tussen de Amstel en het Rembrandtplein. Bovendien zijn er zo'n 55 homo-ontmoetingsruimten in de stad, waar jongens ook tegen betaling seks bedrijven. Meer dan de helft van deze jongens is van Tsjechische, Slowaakse en Roemeense herkomst. De Nederlandse, Engelse en Duitse jongens zijn bijna zonder uitzondering drugs- of gokverslaafd.
Tenslotte de peepshows. Hiervan zijn er in Amsterdam zeven geregistreerd. Ook hier werken veel
Oost-Europese jongens en meisjes, waaronder ook minderjarigen.
Wie dit kolossale aanbod overziet, kan slechts tot de vaststelling komen dat er in Amsterdam een gigantische
vraag is naar seksuele dienstverlening, in al haar varianten. Dit roept natuurlijk de nodige vragen op naar de
mensen die van deze dienstverlening gebruik maken: met hoevelen zijn ze? waar komen ze vandaan hoeveel
uit Amsterdam zelf, hoeveel uit Nederland, hoeveel uit het buitenland? wie zijn ze - naar leeftijd, naar sociaal-
economische status, enzovoort? Aan de andere kant is vooral de vraag aan de orde naar de mensen die deze
dienstverlening organiseren: met hoevelen zijn zij? waar komen zij vandaan - hoeveel uit Amsterdam zelf,
hoeveel uit Nederland, hoeveel uit het buitenland? Wie zijn ze - naar leeftijd, naar sociaal-economische status,
enzovoort? Kortom, net als in het geval van de drugshandel kan ook hier de vraag worden opgeworpen in
hoeverre het prostitutiewezen in Amsterdam min of meer een plaatselijke aangelegenheid is, dan wel is
ingericht op het niveau van een internationale markt.
In het kader van dit rapport ligt het voor de hand om vooral door te gaan op de vraag naar de mensen die het aanbod op deze markt organiseren, en haar speciaal toe te spitsen op diegenen onder hen, die groepen eventueel, die niet zomaar gelegenheid geven tot het bedrijven van prostitutie, maar die mensen die dit laatste doen, of hen, erger nog, op uiteenlopende manieren dwingen om zich te prostitueren. Met andere woorden: het probleem waarom het hier gaat, is het probleem van de vrouwenhandel.
De buitenlandse vrouwen die in Nederland in de prostitutie werken, kunnen worden onderscheiden in drie categorien: (a) vrouwen die als zelfstandige naar Nederland zijn gekomen; (b) vrouwen die naar Nederland zijn gevlucht, en (c) vrouwen die via vrouwenhandel naar ons land zijn gebracht. De eerste groep is meestal in Nederland terecht gekomen via connecties, familie, vrienden of kennissen. Zoekende naar werk komen deze vrouwen op de een of andere manier, vrijwillig of gedwongen, in de prostitutie terecht. De vrouwen die behoren tot de tweede categorie hebben in Europa al in meer landen geprobeerd een vluchtelingenstatus te krijgen. Zij gaan in de prostitutie werken om in hun levensonderhoud te voorzien. Het is een zeer kwetsbare groep. Vaak zijn ze zonder papieren en komen ze ook niet in aanmerking voor de status van vluchteling. Bovendien zijn ze voortdurend bang voor de politie. In deze paragraaf wordt echter alleen op de derde groep vrouwen ingegaan.
Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig zijn steeds meer vrouwen uit zogenaamde Derde-Wereld landen via vrouwenhandel in Europa in de prostitutie terechtgekomen. In Nederland ging het hierbij hoofdzakelijk om Aziatische vrouwen (uit Thailand en de Filippijnen), maar begin jaren tachtig meer en meer ook om Latijns-Amerikaanse (uit Columbia en de Dominicaanse Republiek) en West-Afrikaanse vrouwen (uit Ghana en Nigeria). In de loop der jaren is de smaak van de prostituanten echter opnieuw veranderd. Waren het eerst de exotische, warme vrouwen die goed in de markt lagen, sinds het wegvallen van het IJzeren Gordijn nemen vrouwen uit Oost-Europa een aanzienlijk marktaandeel voor hun rekening (De Stoop, 1992; Altink, 1993; Fijnaut, 1994).
Gelet op de omvang van de prostitutie in Amsterdam spreekt het voor zichzelf dat deze stad ook haar deel van het probleem van de vrouwenhandel heeft. Maar wie wil weten welk deel heeft hier het raden naar. De Amsterdamse politie schenkt sedert een aantal jaren zeker wel aandacht aan het probleem van de vrouwenhandel, maar de unit prostitutie en vrouwenhandel heeft slechts zeer beperkte mogelijkheden om onderzoek naar deze handel in te stellen. De cijfers waarover deze unit op dit punt beschikt zeggen dus niet zoveel over de aard en de omvang van het probleem.
Tussen 1982 en 1992 heeft de Amsterdamse politie 15 gevallen van vrouwenhandel onderzocht. Hiertoe behoort onder meer het onderzoek naar de handel in Ghanese vrouwen dat in hoofdstuk 2 reeds werd aangestipt. Maar het heeft er op zijn minst de schijn van dat het probleem sinds die tijd zeker niet is afgenomen. Want alleen al tussen november 1993 en oktober 1994 werden er 29 aangiften van vrouwenhandel gedaan. De onderzoeken die naar aanleiding van deze aangiften werden gestart, leverden uiteindelijk 25 verdachten op, waarvan er 16 zijn voorgeleid aan de officier van justitie. De aangehouden verdachten hadden de Russische, Joegoslavische, Marokkaanse, Turkse, Braziliaanse en Nederlandse nationaliteit.
Om de werkelijkheid duidelijk te maken die achter deze schaarse cijfers schuilgaat, is door ons een aantal gevallen van vrouwenhandel nader onderzocht. Wij hebben het oog laten vallen op die zaken die enerzijds het beste weerspiegelen wat vrouwenhandel dezer dagen in Amsterdam betekent en die anderzijds het meest passen bij de definitie van georganiseerde criminaliteit die in dit onderzoek wordt gehanteerd. Zij laten, hoe dan ook, zien op wat voor manieren vrouwen op de Amsterdamse seksmarkt worden verhandeld en onder welke omstandigheden zij hier worden gedwongen om zich te prostitueren.
Wat deze gevalsbeschrijvingen niet laten zien - omdat ze al te zeer zijn gekoppeld aan individuele strafzaken -,
maar wat men bij lezing ervan wel moet bedenken, is dat blijkens vertrouwelijke informatie de betrokken
gevallen tot op zekere hoogte slechts momentopnamen van een doorlopende, vaak gewelddadige,
handelsactiviteit vormen. Het is, ook op grond van de beschikbare achtergrondinformatie, alleen moeilijk te
zeggen hoelang deze activiteit al werd uitgeoefend en hoeveel vrouwen er het slachtoffer van zijn geworden.
Evenmin mag bij lezing van de hiernavolgende gevalsbeschrijvingen uit het oog worden verloren dat er in de
vrouwenhandel annex prostitutie bij herhaling sprake is van protectie-praktijken. Zo zijn er in 1993-1994 redelijk
betrouwbare berichten geweest, dat Joegoslavische geweldenaars, onder meer behorend tot n van de
groepen die hiervoor in het kader van de drugshandel is genoemd, niet alleen Nederlandse pooiers maar ook
Joegoslavische souteneurs onder wapengekletter hebben gedwongen tot het afgeven van flinke sommen geld.
Aan deze praktijken zou momenteel nog geen einde zijn gekomen.
3.3.3.1. Vrouwenhandel vanuit Rusland
In krantenadvertenties in Rusland werd gevraagd naar jonge meisjes die in het buitenland wilden gaan werken.
Aangezien veel Russinnen nauwelijks boven het bestaansminimum leven en weinig toekomstperspectief
hebben in hun eigen land, dromen velen van betere tijden in het buitenland. Het is dus niet verwonderlijk dat
Anna, Vickie, Tella, Marja, en zeer waarschijnlijk nog vele anderen, op het aanbod ingingen. Er volgde een
gesprek met A. Het ging om een baan in de prostitutie in Belgi. Het salaris zou $ 1.000 per maand bedragen.
Dit zou maandelijks worden betaald of na afloop van de gewerkte termijn. Op deze wijze zijn er zeker meer dan
tien vrouwen naar Nederland gelokt.
De vrouwen reisden (vergezeld van nog andere vrouwen die hetzelfde werk zouden gaan doen) onder begeleiding van A met de trein naar Moskou, om daarna met het vliegtuig naar Duitsland te gaan en vervolgens met de trein naar Nederland. Anderen gingen met de trein naar Kiev, vlogen daarna naar Parijs en gingen van daaruit met de trein naar Nederland. Op de overstapplaatsen werden de vrouwen opgewacht door de broer van A (B) en een handlanger, C. Onderweg werd aan de vrouwen iets meer verteld over het werk: om die $ 1.000 per maand te krijgen moesten er 20 klanten per dag worden afgewerkt en kon maar n vrije dag per maand worden opgenomen.
De vrouwen verbleven in een woning ergens bij de Dam en werkten achter de ramen op De Singel en in de Oude Nieuwstraat. Ze werden naar en van het werk gebracht en gehaald door A, B of C, die hen ook gedurende het werk aldoor in de gaten hielden. Tijdens en na afloop van de werkdag kwam n van deze beschermers de ongebruikte condooms tellen; dit was een indicatie voor het aantal klanten en het bedrag dat daarmee verdiend moest zijn. Als hieruit bleek dat het aantal van 20 klanten per dag niet was gehaald, werd er flink gedreigd. Met name C sloeg de vrouwen regelmatig.
Anna heeft ruim een jaar voor de organisatie van A gewerkt en altijd al het door haar verdiende geld afgestaan. Omdat Vickie soms 30 klanten per dag afwerkte kreeg zij buikklachten en stopte na ruim drie maanden met het werk. Na afloop van deze periode hield zij $ 400 contant en voor $ 1.000 aan kleding over. Tella werkte vier maanden voor A en zijn bondgenoten en kreeg na afloop $ 2.350. Na haar vertrek werd de moeder van Tella nog regelmatig gebeld door B en C die informeerden naar de verblijfplaats van Tella. Marja ging na drie maanden terug naar Rusland en kreeg $ 2.000 contant betaald. Later is zij op eigen houtje teruggegaan naar Nederland om opnieuw in de prostitutie te werken, maar dit keer voor zichzelf. Ook Tella en Vickie zijn om deze reden naar Nederland teruggekeerd.
In een andere Russische vrouwenhandelzaak was sprake van een gestage invoer van vrouwen uit Moskou, St. Petersburg, Kiev en omstreken. De vrouwen werden geronseld op universiteiten en in discotheken. Er werd hen werk in Nederland aangeboden als tulpen- en kaasmeisje, fotomodel, striptease-danseres of prostitue. Een uitzonderlijk hoog dagloon werd in het vooruitzicht gesteld, waarvan zij de helft in eigen zak zouden mogen steken.
De groepering die de handel organiseerde bestond uit ongeveer negen personen. Er was sprake van een duidelijke hirarchische structuur en taakverdeling. Aan de top van de organisatie stond A en op de tweede plaats zijn plaatsvervanger B, beide ex-politiemensen uit Moskou. De samenwerking binnen de organisatie was onder meer gebaseerd op vertrouwen en familiebanden. A verbleef veel in Rusland alwaar hij zich voornamelijk bezighield met het recruteren van vrouwen. B regelde woon- en werkruimte voor de vrouwen in Amsterdam. De vrouwen woonden veelal in Amsterdam Zuid-Oost en werkten in Amsterdam of Den Haag achter de ramen. De zoon van A maakte ook deel uit van de organisatie; hij trad samen met C op als chauffeur en begeleider van de vrouwen. Daarnaast hielden zij de vrouwen gedurende hun werkzaamheden en op hun verblijfplaats voortdurend in de gaten. Er bestonden ook contacten met Nederlanders die een uitvoerende rol vervulden in de organisatie, zoals D, die uitnodigingen maakte ter verkrijging van visa voor de vrouwen. Tevens bleek dat touroperators, die reizen organiseerden vanuit de voormalige Sovjet-Unie, ongewild een rol speelden.
Alle kosten verbonden aan de reis en de tewerkstelling van de vrouwen in de prostitutie in Nederland werden
door de organisatie voorgeschoten. De vrouwen werden gedwongen de ontstane schuld af te lossen door een
groot deel van het verdiende geld af te staan. Wanneer zij weigerden te werken of te betalen werden forse
dreigementen geuit, veelal gericht op de achtergebleven familie in Rusland. De reisdocumenten van de
vrouwen werden achtergehouden. De vrouwen werkten meestal twee dagdelen achter elkaar, van 19.00 tot 7.00
uur en hadden zelden een dag vrij. Nadat zo'n 25 tot 30 vrouwen hier drie maanden hadden gewerkt, kwamen
er nieuwe troepen. Sommige vrouwen gingen na hun verblijf in Nederland naar Duitsland, Luxemburg of
Belgi om aldaar in de prostitutie te werken; er bestond een soort carrousel-systeem met deze landen.
Naast de vrouwenhandel trachtte de organisatie ook investeringsactiviteiten te ontwikkelen. Er werd door A en B
een vennootschap opgericht. Zij schreven hun bedrijf in bij de Kamer van Koophandel als een im- en
exportbedrijf van groothandel in levensmiddelen. Er werden contacten gelegd met bedrijven in de olie- en
vleeshandel. De beoogde im- en export van deze produkten is evenwel nooit echt van de grond gekomen.
Tevens was er sprake van kleinschalige autohandel met Rusland. De organisatie had ook plannen om te gaan
handelen in juwelen en om geld te investeren in het aankopen van grond in Rusland.
3.3.3.2. Vrouwenhandel vanuit Thailand
A had als klant de Thaise B leren kennen. B was een gescheiden vrouw die door haar ex-man werd gedwongen zich te prostitueren. Ze hertrouwde met A en samen kregen ze enige tijd later een kind. B werkte voor periodes van twee tot drie weken achter het raam in Antwerpen. Ze had, zeker voor Thaise begrippen, heel wat geld verdiend in de prostitutiebusiness; in Thailand stond ze dan ook bekend als een rijke vrouw. B en haar moeder bemiddelden in Thailand voor meisjes die graag in Nederland wilden gaan werken. De meisjes werd meegedeeld dat het werk betrof waarbij seksuele handelingen verricht dienden te worden. De afspraak was dat zij eerst een x bedrag (dit varieerde van 75.000 tot 100.000 DM) zouden terugbetalen voor alle kosten die werden gemaakt, zoals het regelen van het paspoort, het ticket en het visum. Daarna konden zij een groot deel van het verdiende geld houden.
De vrouwen werden naar Nederland gebracht via Duitsland of Denemarken en te werk gesteld achter de ramen in de Oude Nieuwstraat te Amsterdam. Zij woonden op een bovenverdieping van het pand, samen met C, de broer van B; hij zorgde voor de bewaking van de meisjes en, samen met nog twee handlangers van A, voor de afdracht van het door de meisjes verdiende geld. De paspoorten van de vrouwen werden achtergehouden totdat de schuld zou zijn afbetaald. A en B hadden steeds drie meisjes die tegelijkertijd voor hen werkten. Ook de oudere zus van B speelde een rol in dit familiebedrijf. Zij woonde in Duitsland en regelde partners voor schijnhuwelijken. Na enige tijd te hebben gewerkt gingen de vrouwen trouwen in Duitsland, om vervolgens in Nederland weer in de prostitutie terug te keren.
Regelmatig werden de vrouwen door A bedreigd. Als zij het zouden wagen om niet al hun geld af te dragen zouden zij worden vermoord of te werk worden gesteld op een schip in Denemarken. Na een politiecontrole werden de vrouwen door A gedwongen een verklaring te ondertekenen, waarin stond dat hij hen met alles had geholpen en dat zij nooit geld aan hem hadden afgestaan.
De tweede vrouwenhandelzaak die hier moet worden vermeld, start met een persoon in Bangkok. Deze persoon ronselde op grote schaal vrouwen voor werk in de prostitutie in vrijwel geheel West-Europa, Hongkong en Monaco; het zou om honderden of duizenden Thaise vrouwen per jaar gaan. De vrouwen wisten veelal dat het ging om werk in de prostitutie, maar hadden geen benul van de torenhoge schuld die zij aangingen en vervolgens moesten afbetalen. De ronselaar maakte gebruik van valse paspoorten, regelde via zijn eigen reisbureau tickets en organiseerde toeristenvisa via de Duitse en Zweedse ambassade. In de verschillende landen had hij mensen die de vrouwen aldaar uitzetten. Zo ook in Nederland. De persoon waar het in Nederland om ging liet zich omringen door diverse bodyguards en was in het bezit van veel onroerend goed in Amsterdam. Hij werd terzijde gestaan door een advocaat die zijn netwerk aan firma's en bv's regelde. Bovendien had hij twee garantstellers in dienst voor het regelen van visa. En daarvan had nog f.75.000,- tot f.80.000,- te goed van de genoemde handelaar in onroerend goed. De ontvanger van de vrouwen betaalde f.15.000,- per vrouw aan de ronselaar in Bangkok. De vrouwen werden voor de deur van de club afgeleverd door een flyer; dit was meestal een Europees persoon, vaak een leraar die de Engelse taal goed beheerst en die de vrouwen van Bangkok naar Nederland begeleidde. Deze persoon keerde terug naar Bangkok met de retourtickets van de vrouwen. Die werden daar dan ingeleverd en omgewisseld. De opbrengst van deze wisseloperatie was de beloning voor de flyer. 3.3.3.3. Vrouwenhandel vanuit Roemeni
De twee zussen, Angela en Zora, kenden de familie A al wat langer. Zij woonden in dezelfde stad in
Roemeni. De zoon B en de dochter C van de familie A boden Angela en Zora werk aan in een bar in
Nederland. B zou een appartement hebben in Amsterdam en daar konden de zussen verblijven. De vriend van
C smokkelde de vrouwen via Polen de grens over naar Duitsland alwaar zij werden opgevangen door B en C,
die hen uiteindelijk naar Nederland brachten. Maar niet naar het beloofde appartement in Amsterdam; de
zussen werden afgezet bij een asielzoekerscentrum in Zeewolde met de opdracht daar onder een valse naam
asiel aan te vragen. Na enige tijd werden zij weer opgehaald door B; hij had werk voor ze gevonden in
Amsterdam. Dit bleek prostitutiewerk in een vitrine.
Hevig geschokt begonnen zij met het werk op de Nieuwmarkt. Zij kregen alle dagen patat en hamburgers te
eten. Twee neven van B en C bewaakten de vrouwen voortdurend en dreigden ze met de dood en de politie.
De vrouwen konden geen kant op. En van hen werd in de loop van de maanden tot acht keer toe verkracht
door de vriend van C. De zussen verdienden goed in de tijd dat zij werkten; Angela zelfs f.65.000,- in drie
maanden. Het geld moest zij echter tot op de laatste cent aan B geven. Zora verdiende door te werken van
19.00 tot 5.00 uur, zo'n f.400,- tot f.500,- per dag, na aftrek van de huur van het raam. Maar ook zij moest al
haar geld afstaan aan B. Op een dag kreeg de vriend van C het in zijn bol en bepaalde dat Zora f.32.000,- aan
hem moest betalen om van hem af te komen.
3.3.3.4. Vrouwenhandel vanuit (voormalig) Joegoslavi De Russische Nina werd overgehaald door de Joegoslaaf A om in Nederland in een fabriek te gaan werken. Nina reisde samen met twee kennissen, Veronica en Joshua, via Kiev, naar Polen, van daaruit naar Duitsland en vervolgens naar Nederland. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming kregen de vrouwen te horen dat zij negen maanden lang in de prostitutie moesten gaan werken om de gemaakte onkosten terug te betalen. De vrouwen kregen, samen met twee Joegoslavische mannen, de beschikking over een woning in Amsterdam. De mannen brachten de vrouwen iedere dag naar de Spuistraat, naar hun respectievelijke vitrines. Nina, Veronica en Joshua werden dag en nacht bewaakt door de mannen. De vrouwen werden er gek van dat ze voortdurend in de gaten werden gehouden. Op voorwaarde dat zij het door A vastgestelde bedrag zouden verdienen, zouden zij per maand ieder $ 1.500 betaald krijgen. Al het verdiende geld moest tot op de laatste stuiver worden afgegeven aan A. Hun paspoorten waren ingenomen door B, de baas van A. Hij dreigde de vrouwen te vermoorden als zij hun werk niet naar behoren zouden uitvoeren. Joshua had als nachtclubdanseres in Joegoslavi gewerkt. Via een uitzendbureau voor danseressen die in het buitenland wilden gaan werken, was zij met B in contact gekomen. Veronica wist, toen zij naar Nederland ging, dat het werk in de prostitutie betrof. Zij zou de helft van het door haar verdiende geld zelf mogen houden. De eerste maand verdiende zij f.26.000,- waarvan zij f 4.000,- kreeg. De tweede maand verdiende zij f.40.000,- waarvan zij f.4.500,- zelf mocht houden. Veronica had soms meer dan 20 klanten per avond. B en A betaalden de bewakers van de vrouwen ieder f.150,- per dag. Zij moesten f 600,- per dag aan huur voor drie ramen betalen.
Beziet men de gevallen van vrouwenhandel die zoven zijn beschreven in het licht van de definitie die in de inleiding is aangehaald, dan staat het buiten kijf dat in al deze gevallen diverse elementen van deze definitie zijn terug te vinden. Er werden uit meedogenloos winstbejag ernstige misdaden gepleegd en op allerlei manieren - ondertekening van een verklaring, continue bewaking, enzovoort - werd gepoogd het optreden van de overheid ertegen te belemmeren, maar vooral door (de dreiging met) geweld ten aanzien van de vrouwen in kwestie. Ook is er in diverse gevallen geen twijfel aan dat deze misdaden door de betrokken figuren bij herhaling, zo niet systematisch zijn bedreven. Het enige punt waarop niet in alle gevallen zo'n goed zicht bestaat, is het (organisatorische) verband waarbinnen de vrouwenhandel werd bedreven. In enkele gevallen gebeurde dit kennelijk op een haast institutionele manier, in andere gevallen was er - op het eerste oog althans hebben kunnen uitwijzen dat er ook in sommige van deze laatste gevallen meer achter zat, bijvoorbeeld een - slechts sprake van kleine groepjes criminelen, of zelfs dit nog niet. Nader politie-onderzoek zou wellicht bende (Joegoslaven of Russen) die in Amsterdam is gesettled en tegen een of andere vorm van betaling (protectie) gedoogt dat dergelijke groepjes hier hun gang gaan. Maar in geen van de bedoelde gevallen is het politile onderzoek zover gegaan dat duidelijk werd of dit wel of niet het geval was.
Binnen de seksbusiness is niet alleen de exploitatie van de prostitutie een belangrijke sector, maar ook de
produktie en distributie van pornografie. Het belang van deze laatste sector - alleen nog maar voor Amsterdam
videotheken. Van zulke winkels bestaan er in Amsterdam tussen de 95 en 135. Een videotheek heeft gemiddeld
- kan onder meer worden afgeleid uit de schaarse gegevens omtrent de hoeveelheid pornografische banden in
tussen de 3.000 en 5.000 banden in voorraad. Van dit aantal zou volgens de n - de Nederlandse Video
Detaillisten Organisatie - 7% tot 20% pornografisch materiaal bevatten en volgens de ander 30% tot 40%.
Daarnaast zijn er nog de nodige seksshops (tussen de 22 en 26) waar ook pornografie wordt verkocht. En de rol
die bijvoorbeeld postorderbedrijven en warenhuizen in dit verband spelen, mag eveneens niet worden
uitgevlakt. Ook al zijn er geen exacte gegevens over hun aandeel op deze markt bekend.
Met het oog op het probleem van georganiseerde criminaliteit is klassiek natuurlijk vooral de produktie en
distributie van pornografie interessant. Immers, waar pornografie geheel of ten dele een verboden goed is,
zullen er mensen, wellicht organisaties, zijn die aan de vraag naar dit goed op de een of nadere manier
trachten te voldoen, zeker ook om er zelf financieel beter van te worden. En het mag bepaald niet uitgesloten
worden geacht dat degenen die in deze (geheel of ten dele illegale) sector van de seksbusiness hebben
genvesteerd, van alles en nog wat willen doen om hun belangen af te schermen tegen overheidsoptreden. In
de Nederlandse verhoudingen betekent dit dat de georganiseerde criminaliteit in de sector van de pornografie
nooit een cht groot probleem kan zijn. Eenvoudig om de reden dat de produktie en distributie van pornografie
slechts op zeer beperkte schaal strafbaar zijn gesteld en de overheid, daarbovenop, zich reeds sinds jaren in het
algemeen terughoudend opstelt ten aanzien van de handel in pornografische films, geschriften en wat dies
meer zij. In de Amsterdamse setting gaat deze stelling zeker ook in verregaande mate op. Dat kan iedereen
constateren die de moeite neemt om door de binnenstad te wandelen. Maar er moeten niettemin twee
voetnoten bij deze vaststelling worden geplaatst.
De eerste voetnoot is dat sinds jaar en dag, in elk geval door de politie in Amsterdam, een van de grootste Nederlandse producenten en distributeurs van pornografie in de wereld, A, wordt beschouwd als een belangrijke figuur in de wereld van de Amsterdamse, zo niet de Nederlandse georganiseerde criminaliteit. Deze visie op zijn persoon, ontwikkeld rond 1990, was niet zozeer ingegeven door zijn rol in de porno-business sec, maar berustte bovenal op vermoedens ten aanzien van zijn grote betrokkenheid bij zo'n duidelijke vorm van georganiseerde criminaliteit als de drugshandel (de laatste jaren vooral (voor-)financiering van drugstransporten) enerzijds en zijn betrokkenheid bij witwasoperaties (ook in samenwerking met anderen), via een ingewikkeld netwerk van binnenlandse en buitenlandse bedrijven, anderzijds. Er is echter niet voldoende onderzoek verricht om het waarheidsgehalte van deze vermoedens te kunnen bepalen. De tweede voetnoot sluit enigermate bij het vorenstaande aan. Zij heeft betrekking op het probleem van de kinderpornografie. Al in de jaren tachtig werd dit probleem van tijd tot tijd aan de orde gesteld, ook in relatie tot de heer A. Ook hij werd er tot op het einde van de jaren tachtig immers van verdacht kinderpornografie te (laten) produceren. Deze verdenking is niet helemaal geweken - zeker niet op het vlak van de distributie van kinderpornografie -, maar onder druk van de maatschappelijke discussie over Amsterdam als internationaal handelscentrum van kinderpornografie, staat deze verdenking niet meer op zichzelf. Een landelijk onderzoek dat de sociale jeugd- en zedenpolitie in de voorbije jaren heeft verricht, toonde immers aan dat van de 61 producenten van kinderpornografie die men op het spoor kwam, er 34 in Amsterdam actief zijn. En evenzo met de distributeurs: van de 61 zijn er 23 in deze stad gevestigd. Van de 67 afnemers van kinderpornografie wonen en werken er ruim 20 (22) in Amsterdam en de rest buiten de stad (Hoek en Holla, 1995). Nu mag men uit voorgaande cijfers - met de figuur van A voor ogen - niet de conclusie trekken dat Amsterdam dan toch tenminste op het vlak van de kinderpornografie een belangrijk internationaal centrum van georganiseerde criminaliteit vormt. Want zoals de schrijvers van het rapport waaruit zoven werd geciteerd, zelf stellen: Er (is) bij kinderporno in principe geen sprake van georganiseerde criminaliteit. Daders opereren veelal in kleine groepjes en onderhouden onderling contacten in de vorm van netwerken. Zo gesteld is het inderdaad aanvaardbaar om tegen te spreken dat hier in het algemeen van georganiseerde criminaliteit sprake zou zijn. Niet alleen - zo blijkt ook uit de verdere onderzoeksgegevens - opereren veel daders gewoonlijk op (zeer) kleine schaal, niet systematisch en ook niet uit winstbejag, maar zij pogen ook niet hun illegale gedragingen op een actieve manier af te schermen tegen overheidsoptreden; wat iets anders is dan alleen maar proberen de gedragingen in kwestie te onttrekken aan het zicht van de overheid. Dit neemt evenwel niet weg dat onder bepaalde omstandigheden ook de handel in kinderpornografie kan uitgroeien tot een vorm van georganiseerde criminaliteit, bijvoorbeeld wanneer de vraag ernaar zou stijgen en de overheid navenant zou gaan investeren in de bestrijding ervan.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken