De basis van deze paragraaf wordt gevormd door onderliggende dossiers die per containerzending werden samengesteld en waarin alle relevante gegevens zijn opgeslagen. Deze dossiers konden niet worden opgenomen in dit rapport omdat vermelding van tijdstippen, hoeveelheden drugs, soort deklading, personen en adressen onnodige gevaarzetting met zich mee kan brengen.
In deze paragraaf zijn de onderzoeksgegevens verwerkt voor zover ze betrekking hebben op de invoer van containers met soft drugs in Nederland waarbij de RCID Kennemerland op enigerlei wij ze betrokken is geweest. De betrokkenheid is vastgesteld aan de hand van de administratie RCID Kennemerland, IRT administratie, verklaringen van betrokken RCID medewerkers, verklaringen OM, verklaringen van FIOD medewerkers, verklaringen van douane-medewerkers, verklaringen van informanten, ter beschikking gestelde informatie van douane-expediteurs en overige aanwezige documentatie.
Aan de hand van bovenstaande informatie is vastgesteld dat in de periode december 1991 tot april 1995 tenminste 4? containers vervoerd zijn vanuit Zuid-Amerika, Afrika en het Midden-en Verre Oosten met als bestemming Rotterdam of Amsterdam waarbij de RCID Kennemerland op enigerlei wijze betrokken is geweest. Naast deze containers zijn tenminste twee partijen per vliegtuig (via Schiphol) in Nederland ingevoerd.
In deze paragraaf wordt aan de hand van de diverse verklaringen en aanwezige bescheiden een beeld gegeven van de werkwijze waarop de containers met legale en illegale lading in Nederland binnengebracht zijn en de wijze van inklaring tot en met de terbeschikkingstelling aan de criminele organisatie.
Per container is de werkwijze op onderdelen verschillend maar op hoofdlijnen uniform.
Getracht is te bezien in welke mate sprake kon zijn van z.g.n. 'parallel import'. Hiermee wordt gedoeld op de mogelijkheid dat met de toestemming van het OM om één container gecontroleerd door te laten een tweede container werd ingevoerd die zou kunnen dienen om de positie/geloofwaardigheid van de infiltrant te versterken door bijvoorbeeld:
veel grotere partijen soft drugs in te voeren;
in de partijen soft drugs kleinere hoeveelheden hard drugs 'beschermd' in te voeren en in de 'parallel-container' uitsluitend hard drugs te kunnen invoeren.
Ondanks geruchten hierover in de criminele wereld kon op geen enkele wijze blijken van een vorm van 'parallel-import'. Twee maal werd in soft drugs trajecten vastgesteld dat een OMtoestemming twee containers bleek te betreffen, terwijl toestemming werd gegeven voor een zending. Eén maal werd in een hard drugs traject vastgesteld dat een tweede, niet door de politie gecontroleerde container, hard drugs bleek te bevatten; de tweede container was in combinatie met de andere container ingevoerd (zie hierover hoofdstuk VI). Ook voor de door sommige gehoorde personen geuite stelling, dat de methode van gecontroleerde af- of door-levering slechts diende om de aandacht van politie en justitie af te leiden van andere drugscontainers, die daardoor gemakkelijker zouden kunnen worden ingevoerd, is geen enkele concrete aanwijzing gevonden.
Totaalcijfers zullen gegeven worden van hetgeen verwerkt is in de dossiers per container. Het betreft hier met name de hoeveelheden en soorten dekladingen, hoeveelheden verdovende middelen die inbeslaggenomen zijn, hoeveelheden verdovende middelen die op de vrije markt verdwenen zijn, betaalde invoerrechten, omzetbelasting, transportkosten en overige kosten voor het vervoer van de containers. Opgemerkt wordt dat slechts die gegevens verwerkt zijn die rechtstreeks te herleiden zijn tot de met name genoemde containers.
Per container zijn, voor zover bekend, de verantwoordelijken bij het OM en de politie nagegaan alsmede wat door hen daarover verklaard is.
Voor in deze paragraaf gebruikte terminologie over douane- en transportbescheiden wordt verwezen naar de toelichting die voorin dit rapport is opgenomen.
De RCID Kennemerland is voor zover bekend ten behoeve van de navolgende teams actief geweest:
IRT: 17 containers en twee zendingen per luchtvracht. In 1992 vijf zendingen, in 1993 14 zendingen.
Naast de containers die aan de commissie Wierenga gemeld zijn, worden vijf containers en twee zendingen per luchtvracht aan IRT-trajecten toegerekend. Dit betreft een container waarvoor wel toestemming werd gegeven, maar waarin geen drugs werden aangetroffen; een container bestemd voor een andere IRT-doelgroep dan Delta, een container die niet voor een IRT-doelgroep bestemd bleek en twee containers waarvan verondersteld werd dat die voor een andere IRT-doelgroep was dan Delta. Bij de niet gemelde zendingen waren -op één na-steeds andereinfiltranten betrokken dan de zgn. 'IRT-informant'
RCID Rotterdam-Rijnmond: tien containers. In 1993 twee, in 1994 zes en in 1995 twee.
RCID Gooi en Vechtstreek: één container in 1994.
RCID Dordrecht: vier containers: één container in 1991 en drie in 1992.
Naast de genoemde containers is de betrokkenheid van de RCID Kennemerland bij een aantal zendingen vastgesteld waarvan niet bekend is geworden ten behoeve van welk onderzoek de RCID Kennemerland actief is geweest bij de gecontroleerde door- of aflevering van containers. De betreffende dossiers worden hierna onder de vermelding RCID Kennemerland aangegeven.
RCID Kennemerland: 15 containers. In 1993 vier en 1994 elf.
In het hierna volgende overzicht, waarin de hoeveelheden soft drugs in kilogrammen zijn terug te vinden, moet rekening gehouden worden met het feit dat niet altijd duidelijk uit de onderzoeksgegevens is gebleken of er sprake is van netto of bruto gewichten. Derhalve is een afwijking tussen de gegeven totalen en de werkelijke totalen mogelijk. Het is niet bekend hoe groot die afwijking is daar in de meeste gevallen gegevens omtrent verpakkingsmateriaal ontbreken. Getracht is aan de hand van processen-verbaal van vernietiging te achterhalen hoeveel drugs van deze zendingen vernietigd werden. Vernietigingen van drugs waren echter door diverse oorzaken niet te relateren aan specifieke zendingen. Dat gold ook voor van de CRI verkregen overzichten m.b.t. hetgeen gemeld werd omtrent het van overheidswege vernietigen van drugs in Nederland.
De termen weed en marihuana worden door elkaar gebruikt al naar gelang de bewoording waarin ze in de onderzoeksgegevens zijn aangetroffen.
Hard drugs-operaties worden in hoofdstuk VI afzonderlijk beschreven.
In 1995 is door het onderzoeksbureau Steinmetz Advies & Opleiding een onderzoek onder de titel 'Soft drugs in Nederland, Consumptie en Handel' ingesteld. Eén van de conclusies van het rapport is:
"Op grond van verschillende survey-onderzoeken komen wij tot de schatting dat door Nederlanders op jaarbasis ongeveer 31.000 kg cannabis-produkten wordt geconsumeerd."
Er dient te worden opgemerkt dat de onderzoekers bij deze conclusies wel enkele kanttekeningen plaatsen die betrekking hebben op de wijze van onderzoek en derhalve van invloedkunnen zijn op het voornoemde aantal kilogrammen. Ook is in het getal 31.000 de consumptie van nederwiet opgenomen.
Indien hierna over toestemming door het OM voor bepaalde containerzendingen wordt gesproken moet in aanmerking worden genomen dat onder het begrip 'toestemming' een grote diversiteit schuil gaat. Sommige OVJ's beschouwden het feit dat zij in kennis gesteld werden -soms achteraf-, als toestemming; waarvoor precies toestemming werd gegeven bleek ook zeer verschillend.
Bij de in totaal 49 zendingen werd 44 maal een OVJ genoemd (verklaring van politie-functionaris of administratie politie) die voor de zending toestemming zou hebben gegeven. Er kon 29 maal een bevestiging bij de betreffende OVJ worden verkregen en 15 maal niet. In vijf gevallen bleef onduidelijk of er toestemming gegeven was.
Bij de 19 zendingen t.b.v. het IRT werd 17 maal een toestemmende OVJ genoemd. Dit werd elf maal bevestigd en drie maal niet. In vijf van de 19 gevallen is het onduidelijk of er toestemming door het OM werd gegeven.
Bij de 15 aan de RCID Kennemerland toegeschreven containerzendingen bleek twaalf maal een OVJ genoemd te worden die van de zending wist. Slechts in vier gevallen kon een bevestiging worden gekregen.
Voor slechts één van de tien Rotterdamse containers kon geen bevestiging worden gevonden van OM-toestemming.
Zowel in Gooi en Vechtstreek als in Dordrecht stemden officieren van justitie in met alle onderzochte trajecten.
Samenvattend kan gesteld worden dat voor zo'n 60 procent van de containerzendingen 'toestemming' door het OM werd gegeven. De grootste afwijking is gevonden bij de containers die aan de RCID Kennemerland zelf worden toegeschreven. Daar werd slechts in 1/3e van de gevallen de 'toestemming' van het OM 'min of meer' bevestigd.
Tenslotte moet worden vermeld dat Langendoen verklaarde dat het OM van alle uitgevoerde trajecten op de hoogte was geweest en dat verschillende OVJ's, mede door het ontbreken van vastleggingen bij het OM, zich weinig concreets over containerzendingen konden herinneren.
Analyse van de gegevens leert dat vanaf mei 1994 de hoeveelheden ingevoerde verdovende middelen waarbij de RCID Kennemerland op enigerlei wijze betrokken is geweest, per container zijn gestegen.
Tot mei 1994 is geen container bekend die meer dan 10.000 kg verdovende middelen bevatte terwijl vanaf mei 1994 diverse containers zijn aangetroffen waarin meer dan 10.000 kg verdovende middelen geladen waren.
In de jaren 1992 tot en met 1994 stegen jaarlijks de totale hoeveelheden (gecontroleerde door/afleveringen) verdovende middelen.
Met name kan gesteld worden dat in 1994 de hoeveelheid deklading afnam als logisch gevolg van de stijgende hoeveelheid verdovende middelen per container
De gegevens over 1991 en 1995, voor zover bekend, zijn bij deze conclusies niet meegenomen omdat in december 1991 slechts één container is ingevoerd en alleen in maart 1995 twee containers zijn ingevoerd. Daarna zijn geen containers meer bekend geworden waarbij de RCID Kennemerland betrokken is geweest.
Uitgaande van de containers die daadwerkelijk verdovende middelen bevatten en de containers met onbekend gebleven hoeveelheden verdovende middelen, geeft dit het volgende beeld:
1992 - 22.500 kg ( verdeeld over 6 containers)
1993 - 61.880 kg ( verdeeld over 13 containers en 1 zending per vliegtuig)
1994 - 115.070 kg ( verdeeld over 16 containers)
Per afzonderlijk traject waarbij de RCID Kennemerland betrokken is geweest (IRT, Rotterdam, Dordrecht, Gooi en Vechtstreek, onbekende trajecten Kennemerland) is geen aanwijsbare stijging gesignaleerd van de hoeveelheid verdovende middelen per container. Wel zijn bij vergelijking van de trajecten (inclusief de onbekend gebleven trajecten RCID Kennemerland) verschillen geconstateerd. Deze verschillen betreffen aantallen containers, frequentie containers en hoeveelheden verdovende middelen per container.
Met name kan gesteld worden dat in het Rotterdamse traject (1993-1995) de hoeveelheden verdovende middelen per container aanzienlijk hoger waren dan in het IRT traject (1992-1993).
Daarnaast zijn in de trajecten verschillen geconstateerd in hoeveelheden verdovende middelen die inbeslaggenomen zijn en welke zijn doorgelaten.
In de verschillende trajecten zijn containers gebruikt met verschillend laadvermogen, de zogenaamde 20 ft en 40 ft containers. In de gevallen dat meer dan 10.000 kg verdovende middelen waren geladen, met name in het Rotterdamse traject, is gebruik gemaakt van 40 ft containers. In de overige gevallen zijn zowel 20 ft als 40 ft containers gebruikt. Hier zijn geen verdere conclusies aan te verbinden.
Volgens de gebruikte connossementen (Bills of Lading) werden de containers met verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika, Afrika of het Midden en Verre Oosten over zee vervoerd met als bestemming Nederland.
Uit de aanwezige bescheiden is niet op te maken wie het vervoer over zee geïnitieerd heeft. Normale gang van zaken is dat het vervoer in het land van vertrek geregeld wordt door de leverende partij via een aldaar gevestigde scheepsagent (vertegenwoordiger van reder = eigenaar schip).
Afhankelijk van de afgesproken leveringscondities kan hiervan afgeweken worden.
Hoe de werkwijze is geweest ter zake de inkoop van de legale (deklading) en illegale lading in het land van herkomst is niet bekend en wordt derhalve hier niet beschreven.
De containers met lading zijn afkomstig uit acht verschillende landen waarbij met name Colombia als land van afzending hoog scoort (57%). Daarna volgen Pakistan, Nigeria, Cambodja en Libanon met meerdere zendingen. Per traject bleek wat betreft de landen van verzending geen vaste modus operandi.
Bij de RCID Dordrecht was er sprake van één land van herkomst, in Rotterdam vier, bij het IRT zijn zes landen van herkomst bekend en bij Kennemerland zelf drie.
Volgens de bij de douane overgelegde facturen bij invoer, transportdokumenten en douanedokumenten zijn er 29 verschillende leveranciers geweest. Het is niet bekend of het hier gaat om bestaande dan wel niet bestaande bedrijven. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Negen leveranciers hebben volgens facturering binnen één traject tweemaal geleverd. Door één leverancier zijn in totaal drie zendingen geleverd. Opvallend is dat deze afzender zowel in het Rotterdamse als in het IRT-traject voorkomt.
In zeven gevallen is de leverancier onbekend gebleven.
Op de connossementen was de bestemming (=consignee) van de containers vermeld alsmede de ontvangende partij die gewaarschuwd moest worden als de containers in de haven van bestemming waren aangekomen (=notify party).
Als bestemming werden regelmatig gefingeerde bedrijfsnamen gebruikt dan wel namen van bestaande bedrijven zonder wetenschap/toestemming van deze bedrijven.
Naast Nederlandse bedrijven werden ook de namen van buitenlandse bedrijven gebruikt.
Tevens is mogelijk tegen betaling gebruik gemaakt zijn van een viertal bedrijfsnamen in
Nederland en zijn tenminste vijf bedrijven speciaal opgericht ten behoeve van te volgen trajecten.
De bedrijfsnamen werden, voor zover uit de onderzoeksgegevens valt af te leiden, door de criminele organisatie, de infiltrant of de RCID Kennemerland geleverd.
In één traject zijn speciaal voor het te volgen traject bedrijven in het buitenland opgericht. Deze bedrijven zijn niet bekend bij de K.v.K en de Belastingdienst aldaar en fungeerden slechts als postadres.
In de diverse trajecten hebben de betrokken RCID'en gebruik gemaakt van bestaande en niet bestaande bedrijven waarbij opvallend is dat in het traject waarbij de RCID Rotterdam betrokken was slechts gebruik is gemaakt van bestaande (bij de K.v.K en de Belastingdienst bekende) bedrijven.
Het IRT en de RCID Kennemerland maakten zowel gebruik van bestaande als niet bestaande bedrijven.
In het traject Dordrecht waar de RCID Kennemerland betrokkenheid had werden niet bestaande bedrijven gebruikt; voor het IRT zes bestaande en zeven niet-bestaande bedrijven; voor Gooi en Vechtstreek één bestaande firma; in Rotterdam vijf bestaande bedrijven en voor de RCID Kennemerland zelf zes bestaande en vier niet-bestaande bedrijven.
Het gebruik van bedrijven varieerde van één tot zeven maal, varieerde over meerdere trajecten en RCID'en en was mede afhankelijk van de betreffende infiltrant.
Zodra een container in de haven van bestemming aangekomen was, Rotterdam of Amsterdam, dan werd door de scheepsagent, die in de haven van aankomst voor de reder (eigenaar schip) optrad, de notify, zoals vermeld op de Bill of Lading, gewaarschuwd. Normaliter meldt de ontvangende partij (notify of consignee) zich, naar aanleiding van dat bericht, bij de scheepsagent.
Of de ontvangende Partij zich heeft gemeld naar aanleiding van het bericht van de scheepsagent, ter zake de containers, waarbij de RCID Kennemerland betrokken is geweest, is onwaarschijnlijk. In vele gevallen was de notify party immers een niet bestaand bedrijf. Waarschijnlijk was de ontvangende partij op een andere wijze reeds op de hoogte van de aankomst van de container.
Ook is het mogelijk dat de RCID Kennemerland en/of De Jongh via het DIC of het MaritiemInformatie Punt van de CRI reeds op de hoogte was van de aankomst van de boot waarmee de container vervoerd werd.
De ontvangende partij zoals vermeld op de Bills of Lading, of iemand namens de ontvangende partij, diende zich bij de scheepsagent in Rotterdam of Amsterdam te melden met een originele Bill of Lading teneinde aan te kunnen tonen dat hij/zij de rechtmatige ontvanger was van de container met goederen.
Uit diverse CID-informatierapporten van de RCID Kennemerland blijkt dat vanuit het land van afzending de Bill of Lading bezorgd werd bij de in Nederland ontvangende criminele organisatie. Vanuit Colombia werd bijvoorbeeld een Bill of Lading per vliegtuig overgebracht naar Frankfurt en aldaar overhandigd aan iemand van de ontvangende criminele organisatie. Volgens CID rapportage is het ook voorgekomen dat namens de criminele Organisatie de benodigde papieren in Pakistan werden gehaald.
Van 33 containers is bekend dat de douane-expediteur 1. te Amsterdam de Bills of Lading overlegde bij de scheepsagent. De directeur van 1. verklaarde dat hij de Bills of Lading kreeg van de FIOD medewerker De Jongh. Uit verklaringen is gebleken dat De Jongh de Bills of Lading kreeg van de 'runners' van de informant/infiltrant die werkzaam was in een bepaald traject. De infiltrant zorgde dat de Bills of Lading bij de betreffende RCID medewerker terecht kwamen. Langendoen verklaarde dat de Bills of Lading, in bijvoorbeeld het IRTtraject, door hem of Van Vondel aan De Jongh werden overhandigd. Ook Van Tol verklaarde dat de Bills of Lading via de infiltrant aan de RCID Kennemerland werden gegeven en vervolgens aan De Jongh doorgegeven. Aan de hand van verklaringen van een infiltrant en aan de hand van de administratie RCID Kennemerland is een aantal malen vastgesteld dat de Bills of Lading in handen waren van de criminele organisatie alvorens deze via de infiltrant bij De Jongh en vervolgens bijl. en de scheepsagent terechtkwamen.
Wat betreft de overige containers zijn met name in Rotterdam douane-expediteurs betrokken geweest bij de afhandeling van de containers en naar alle waarschijnlijkheid hebben deze douane-expediteurs geen weet gehad van gecontroleerde afleveringen/verdovende middelen en zijn de normale douaneprocedures gevolgd.
In een aantal gevallen is de 'container met inhoud reeds voor de invoer inbeslaggenomen. Voor het algemene beeld is in deze rapportage de werkwijze zoals deze is toegepast via de douane-expediteur 1. aangehouden omdat in alle trajecten (Rotterdam, IRT, Gooi en Vechtstreek) gebruik werd gemaakt van de FIOD medewerker De Jongh en ingevoerd werd via 1.
Een Bill of Lading volgt de volgende route:
Afzender (per koerier of per post)--> criminele organisatie Nederland - -> informant/infiltrant --> RCID Kennemerland --> De Jongh --> Douaneëxpediteur 1. Amsterdam --> scheepsagent Rotterdam/Amsterdam.
Als de juiste documentatie was overgelegd en de vervoerskosten waren betaald, werd door de scheepsagent de container ter beschikking gesteld.
De vrachtkosten werden afhankelijk van de leveringsvoorwaarden (c.i.f. of f.o.b.) betaald door de verkoper dan wel de koper. Als de leveringsvoorwaarde c.i.f. (cost, insurance and freight) was waren de zeevrachtkosten inbegrepen in de prijs zoals gefactureerd door de leveranciers.
Als de leveringsvoorwaarde f.o.b. (free on board) was, dan betaalde 1. de kosten ter zake het vervoer over zee aan de scheepsagent. Deze kosten werden door De Jongh contant betaald aan I.
De containers moesten niet alleen vrijgegeven worden door de scheepsagent maar dienden ook nog ten invoer aangegeven te worden bij de douane. Indien de containers in Rotterdam aankwamen dan werden zij in de meeste gevallen nadat ze waren vrijgesteld door de scheepsagent, overgebracht naar Amsterdam onder dekking van een douanedocument T- 1. De container was dan nog niet ingevoerd in het vrije verkeer van Nederland. 1. gaf opdracht aan een collega expediteur in Rotterdam voor het opmaken van de T-l documenten en verzorgde vervolgens de invoer in Amsterdam.
Of de containers uit Rotterdam, die volgens de T-l documenten als bestemming Amsterdam hadden, daadwerkelijk werden vervoerd naar Amsterdam is niet duidelijk geworden. Mogelijk is alleen op papier de container overgebracht teneinde te kunnen invoeren in Amsterdam.
De containers die in de haven van Amsterdam werden gelost, werden aldaar ten invoer aangegeven door 1.
Er zijn per zeevracht 33 containers naar Amsterdam vervoerd, twaalf containers naar Rotterdam en twee containers naar Antwerpen (de twee containers zijn vanuit Antwerpen per binnenschip naar Rotterdam vervoerd).
De douane (Corsicaweg te Amsterdam), alwaar de containers ten invoer werden aangeboden, en die gevestigd is in hetzelfde bedrijfspand als 1., werd door De Jongh ingelicht over de containers die via hem/RCID Kennemerland werden ingevoerd. Deze containers werden op verzoek van De Jongh door de douane niet gecontroleerd.
Tevens werd het DIC door De Jongh ingelicht over de containers welke binnen het politieonderzoek gecontroleerd afgeleverd zouden worden. Ook hier werd verzocht de containers niet te laten controleren door de douane.
Vaak was de container vóór de melding van De Jongh al gesignaleerd door het DIC als gevolg van de door DIC-personeel uitgevoerde manifestcontrole's dan wel DEA-signaleringen.
Als de container was ingevoerd werd deze, voor zover bekend, in bijna alle gevallen opgehaald door de burgerchauffeur.
De burgerchauffeur verklaarde dat hij reeds vanaf eind 1989 betrokken is geweest bij het vervoer van verdovende middelen waarbij hij contacten had met een informant en de douane-ambtenaar De Jongh. De burgerchauffeur verklaarde dat mogelijk in het najaar van 1991 het eerste transport heeft plaatsgevonden waarbij hij contact heeft gehad met Van Vondel en waarbij dus de RCID Kennemerland betrokken is geweest. Hij verklaarde toen niet te weten van welke dienst De Jongh en Van Vondel precies deel uit maakten. Het is niet bekend om welke container dit ging.
In 1991 en 1992 heeft de burgerchauffeur containers in het Dordtse traject opgehaald en in 1992 heeft hij containers opgehaald waarvoor hij ongeveer f 70.000 heeft betaald aan de douane-expediteur. De burgerchauffeur verklaarde dat hij na deze containers in 1993 en 1994 nog een aanzienlijk aantal containers heeft opgehaald in Amsterdam en Rotterdam. Hierbij was volgens zijn zeggen de RCID Kennemerland betrokken.
Er werd diverse malen door de burgerchauffeur gebruik gemaakt van valse kentekens, volgens hem op verzoek van De Jongh en Van Vondel. Op de zgn. Interchanges is dan ook een aantal kentekens aangetroffen die niet bekend zijn. Interchanges zijn bescheiden die nodig zijn om de desbetreffende container van het haventerrein te kunnen krijgen en die afgegeven worden indien de container vrijgegeven wordt door de scheepsagent.
De burgerchauffeur verklaarde dat hij van De Jongh de Bill of Lading kreeg waarna hij de bij de Bill of Lading behorende container op de oplegger liet plaatsen. Dit is tegenstrijdig met de verklaring van de directeur van 1. Vermoedelijk doelde de burgerchauffeur op de voornoemde interchanges. Volgens de burgerchauffeur werkte De Jongh alle formaliteiten af. De burgerchauffeur vervoerde de container naar een plaats die De Jongh en/of Van Vondel hem opdroegen. Soms werd de container op een aangegeven plaats achtergelaten en soms werd de container op de plaats van aankomst, een loods, direct uitgepakt door politiemensen en bracht de burgerchauffeur de lege container terug naar het haventerrein. Volgens de burgerchauffeur werden de laatste acht a' negen maanden (tot december 1994) de lege containers teruggebracht door een RCID-chauffeur.
De burgerchauffeur verklaarde verder dat hij voor het vervoer van de containers ongeveer 30 maal gebruik maakte van door hem gehuurde opleggers. Een aantal malen maakte hij gebruik van opleggers die ter beschikking gesteld waren door Van Vondel en/of De Jongh. Tijdens zijn detentie heeft een familielid van hem drie keer gereden. Deze moest de containers op een aangewezen plaats achterlaten en bleef onkundig van de politieloods. De account manager van Central Trailer Rentco verklaarde dat in de periode mei 1992 tot en met november 1994 22 opleggers, geschikt voor containervervoer, aan de burgerchauffeur zijn verhuurd, soms
voor een deel van een dag soms voor enkele dagen. Eén oplegger werd voor 78 dagen gehuurd.
Er zijn in de periode 1991 tot en met 1995 diverse soorten goederen als deklading gebruikt. Vastgesteld is dat het dertien verschillende soort goederen betrof. Het is bij een groot deel van de containers niet duidelijk geworden wat de exacte bestemming is geworden van de deklading.
Door Langendoen is bij de PEC een financieel overzicht overgelegd met daarbij een, door hem, opgemaakte lijst van 32 zendingen waarop onder andere vermeld staat de soort (legale) goederen en de bestemming daarvan. Gezien de summiere omschrijving op deze lijst, datum en containernummer ontbreken, zijn niet alle 32 vermelde zendingen te relateren aan de in het onderzoek bekend geworden containers.
Wat betreft de deklading verklaarde de burgerchauffeur dat hij twee zendingen met vruchtesap naar België heeft vervoerd, een aantal dekladingen naar de vuil stort heeft gebracht en een aantal zendingen aan de pastoor in Kaldenkirchen, ten behoeve van een goed doel, heeft gegeven.
Uitgegaan van de verkregen informatie, met name verstrekt door Langendoen en de burgerchauffeur is bij 24 containers de bestemming van de legale lading vastgesteld.
Twee partijen deklading zijn verkocht. Een Partij door de infiltrant voor f 350 en een partij door Van Vondel ad f 3.600 aan een bedrijf waar een familielid van hem werkte. Het laatste bedrag zou aan de infiltrant zijn overhandigd.
Langendoen noemt zeven maal een levering van vruchtenconcentraat aan een fabriek. Slechts bij twee partijen is aansluiting bij een container te vinden. De informatie van Langendoen is te summier om de overige vijf partijen bij een container te plaatsen.
In totaal zijn in Nederland negen containers met vruchtenconcentraat aangebracht
Een sapfabrikant verklaarde dat hij vanaf september/oktober 1992 tot september 1994 ongeveer 61 ton vruchtesap ter verwerking van de politie Haarlem ontvangen heeft. Deze hoeveelheden zijn niet te relateren aan individuele containers.
Bij een aantal partijen is vastgesteld dat de legale lading inbeslaggenomen is.
In een aantal containers is, gezien de gevonden hoeveelheid verdovende middelen, waarschijnlijk geen of slechts een geringe deklading aanwezig geweest.
Er kan niet gesteld worden dat in een bepaald traject (behoudens Dordrecht) een vaste modusoperandi werd toegepast wat betreft de soort en bestemming van de dekladingen. Het is niet bekend wat de exacte hoeveelheden deklading per container zijn geweest.
Er kan niet uitgegaan worden van de hoeveelheden vermeld op de inkoopfacturen. In combinatie met de bekend zijnde hoeveelheden geladen verdovende middelen in een container zal dit in de meeste gevallen niet kloppen met de beschikbare laadruimte van een container.
Het is ook niet bekend of de op de inkoopfacturen vermelde deklading daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk is betaald.
De kosten voor de invoer zoals omzetbelasting, invoerrechten, kosten voor verplaatsen/opslag containers en dergelijke werden door 1. betaald. De daarvoor benodigde gelden ontving 1. van De Jongh. De kosten, waaronder ook de eerder genoemde zeevrachtkosten, werden door 1. gefactureerd aan het bedrijf dat als ontvanger op de transportbescheiden en handelsfacturen stond vermeld. Dus in een groot aantal gevallen werd door 1. gefactureerd aan niet bestaande bedrijven. Deze facturen werden overhandigd aan De Jongh ten kantore van 1. De Jongh betaalde de gefactureerde bedragen contant. Deze facturen zijn niet teruggevonden in de administratie van de RCID Kennemerland.
Volgens de directeur van 1. werd naast de gefactureerde bedragen ongeveer f 11.000 (+/-f 200 per container en eenmalig een bedrag ad f 5000 als 'kerstgratificatie') door De Jongh betaald aan 1. als extra beloning voor de verrichte werkzaamheden.
Volgens de directeur van 1. werden die extra bedragen tot begin 1994 niet gefactureerd. Vanaf begin 1994 werd met dubbele facturering gewerkt. Dit laatste hield in dat per container twee facturen opgemaakt werden ter zake de inklaring van de containers. De factuur die werd opgenomen in de administratie van 1. gaf een lager bedrag aan dan werkelijk was ontvangen. Volgens de directeur van 1. kreeg De Jongh een factuur met het daadwerkelijk door hem contant betaalde bedrag.
Op deze wijze kon 1. de extra betaalde bedragen buiten de boekhouding houden.
Opgemerkt wordt dat de eerste zending door de Douane-expediteur S. te Amsterdam werd ingeklaard. Voor de inklaring en zeevracht werden volgens de burgerchauffeur en een financieel medewerker van S. ongeveer f 70.000 betaald. De burgerchauffeur verklaarde dat hij het bedrag contant heeft betaald aan S. Dit bedrag had de burgerchauffeur gekregen van De Jongh die op zijn beurt dit bedrag waarschijnlijk ontvangen heeft van de RCID Kennemerland.
Aan omzetbelasting bij invoer, invoerrechten, zeevracht- en overige kosten werd in totaal f350.000 betaald. Over 1991 en 1995 zijn geen kosten bekend; voor de jaren 1992, 1993 en
1994 bedroegen deze kosten (afgerond) respectievelijk f 144.000, f 115.000 en f 91.000. Per traject waren de kosten
RCID Dordrecht f 46.000
IRT f 164.000
Rotterdam f 20.000
Gooi en Vechtstreek f 2.300 en
Kennemerland zelf f 117.000.
Naast deze kosten die geverifieerd zijn aan de hand van facturen en douaneadministratie, zijn er volgens verklaringen nog meer kosten gemaakt met betrekking tot het transport van de containers. Met name betreft het betalingen door de RCID Kennemerland aan de burger-chauffeur voor het transport van de containers uit de haven van Rotterdam of Amsterdam naar een nader opgegeven plaats en kosten voor het huren van loodsen. Ter zake deze transportkosten en de inklaringskosten (in de betekenis van te betalen rechten bij invoer en kosten douane-expediteur) is een aantal verklaringen afgelegd.
De burgerchauffeur verklaarde dat per container die opgehaald moest worden De Jongh en/of Van Vondel hem f 25.000 betaalden. Volgens de burgerchauffeur werd de afspraak over het te betalen bedrag gemaakt met twee hem onbekende personen in aanwezigheid van Van der Putten en De Jongh. Volgens hem werd één van de onbekende mannen door De Jongh 'Klaas' genoemd. Volgens de burgerchauffeur heeft hij op dezelfde dag dat deze afspraak gemaakt is de eerste container bij de Douane-expediteur S. in Amsterdam opgehaald. Volgens de bekende gegevens is dit medio 1992 gebeurd.
De burgerchauffeur verklaarde echter ook dat mogelijk in het najaar van 1991 het eerste transport heeft plaatsgevonden waarbij hij contact heeft gehad met Van Vondel en waarbij dus de RCID Kennemerland betrokken is geweest. De burgerchauffeur verklaarde toen niet te weten van welke dienst De Jongh en Van Vondel precies deel uit maakten. In de administratieve bescheiden afkomstig van de RCID Dordrecht is een journaal aangetroffen waarin reeds in 1991 melding wordt gemaakt van een verdovende middelen-transport verricht door de burgerchauffeur waarvoor f 25.000 betaald zou zijn, geld afkomstig van de infiltrant. De burgerchauffeur schatte zelf voorzichtig in dat hij minimaal 65 containers heeft gereden. Hij kon dit niet aantonen omdat er geen gegevens zijn bewaard en omdat hij zich lang niet alles kon herinneren.
In totaal zijn 4? containers bekend die gecontroleerd door- of afgeleverd zijn.
Van vijf containers is bekend dat deze in de haven van Rotterdam reeds in beslag genomen zijn voordat een invoeraangifte was gedaan en verder transport had plaatsgevonden.
Van twee containers is bekend dat deze door andere transportbedrijven vervoerd zijn. De indeze containers aanwezige verdovende middelen zijn inbeslaggenomen. Het is niet waarschijnlijk dat deze transportbedrijven ten behoeve van de RCID Kennemerland transporten uitvoerden zoals de vaste burgerchauffeur dat deed.
Voornoemde zeven inbeslaggenomen dan wel door anderen getransporteerde containers kunnen dus niet vervoerd zijn door de burgerchauffeur en het is onwaarschijnlijk dat de burgerchauffeur voor deze containers betaald is.
Gelet op het aantal containers waarbij de burgerchauffeur wel betrokken geweest kan zijn en de door hem afgelegde verklaringen, is het aannemelijk dat hij tenminste 40 containers heeft vervoerd in trajecten waarbij de RCID Kennemerland op enigerlei wijze betrokken is geweest. Uitgaande van voornoemde 40 containers zou in totaal f 1.000.000 betaald zijn aan de burgerchauffeur.
Mogelijkheid blijft dat de burgerchauffeur voor het transport van meerdere containers betaald is.
In de administratie van de RCID Kennemerland zijn geen kwitanties van dergelijke betalingen aangetroffen.
In de administratie van de RCID Dordrecht werden diverse kladaantekeningen gevonden m.b.t. de betaling aan de chauffeur; aan de hand daarvan kon niet bepaald worden wat daadwerkelijk aan de chauffeur werd betaald.
Volgens de door Langendoen aan de PEC overhandigde lijst is 23 keer een bedrag van f 25.000 en vijf keer een bedrag van f 2.500 betaald aan de chauffeur, in totaal f 587.500. Het bedrag van f 2.500 zou betrekking hebben op een transport van een proefzending (zonder drugs). Volgens Langendoen betaalde de infiltrant de chauffeurskosten.
Een infiltrant verklaarde dat, volgens de gemaakte afspraak met Van Vondel en Langendoen, voor iedere container f 25.000 en f 10.000 aan Van Vondel werden betaald. Deze bedragen waren bestemd voor respectievelijk chauffeurs- en inklaringskosten. Voor zover bekend is deze infiltrant bij 14 containers ingezet. Overigens zijn de verklaringen van deze infiltrant niet te relateren aan de uit het onderzoek bekende containers. Hetgeen de infiltrant verklaarde te hebben betaald en hetgeen geconstateerd is aan daadwerkelijke betalingen per container, verschilt.
Van Tol verklaarde dat f 25.000 per transport werd betaald en tussen de f 5.000 en f 12.000 per container aan inklaringskosten, afhankelijk van de aangegeven lading.
Langendoen gaf in zijn verklaringen geen specificaties over betaalde bedragen ter zake de inklaring van de containers. Er zijn in de administratie van de RCID Kennemerland geen administratieve bescheiden aangetroffen van kosten die gemaakt zijn voor de inklaring van containers.
In het kader van de diverse trajecten werden ook kosten gemaakt voor de huur van loodsen, diein samenwerking met of met medeweten van de RCID Kennemerland zijn gehuurd ten behoeve van het lossen en/of overladen en/of uitrijden van ladingen verdovende middelen en/of dekladingen. Langendoen verklaarde dat in bepaalde trajecten diverse kosten, waaronder de huur van loodsen, werden betaald door informanten.
In het financieel overzicht dat door Langendoen is overgelegd bij de PEC zijn onder andere kosten opgenomen ter zake de huur van loodsen. Volgens Langendoen zijn al de loodskosten in dit overzicht door dezelfde infiltrant betaald. Het betreft totaal f 230.000 over de jaren
1992, 1993 en 1994. Deze infiltrant is voor zover bekend 13 maal als zodanig opgetreden in een IRT traject. De bovenstaande kosten zijn niet te relateren aan individuele containers.
Een andere infiltrant verklaarde ten behoeve van de politieloods een schijncontract te hebben. Dat contract zou zijn opgesteld door Van Vondel. Het is niet duidelijk geworden aan welke container dan wel traject deze loodshuur is te koppelen. In het schijncontract staat een bedrag van f 51.000 aan loodshuur vermeld.
In een ander traject werd door de RCID een bedrag van f 8.500 van de infiltrant ontvangen voor loodshuur.
Samengevat speelden de volgende financiële componenten in de diverse trajecten:
* De bedragen aan inklaringskosten varieerden van f 2000 tot f 70.000 per container. Aan de douane-expediteur werd vanwege de RCID ongeveer f 16.000 extra betaald. De betaalde invoerrechten en omzetbelasting zijn in de beginfase (1992) hoger dan in de periode daarna. Het is niet duidelijk of voor soorten deklading gekozen is waarvoor minder rechten bij invoer betaald behoefden te worden. Zes maal zijn de kosten voor zeevracht betaald;
* Over 33 containers en twee zendingen per luchtvracht is niet verklaard m.b.t. betalingen voor transport en invoer. Uitgaande van de verklaringen van de burgerchauffeur heeft hij in totaal ongeveer f 1.000.000 ontvangen aan transportkosten. Volgens Langendoen is aan de chauffeur f 587.500 betaald en
* Aan loodshuur werd tenminste f 230.000 betaald.
Door de weinig concrete verklaringen en/of het ontbreken van verklaringen over gemaakte kosten kan geen vergelijking gemaakt worden tussen de werkelijke gegevens zoals aan-getoond op basis van administratieve bescheiden en de afgelegde verklaringen. Met name het maken van dergelijkevergelijkingen binnen een traject en per individuele container is niet mogelijk. Wel kunnen de gemiddelde inklaringskosten per container (omzetbelasting/invoerrechten/overige kosten douane-expediteur) berekend worden.
Gerekend vanuit de bekend zijnde administratieve gegevens is gemiddeld per container ongeveer f 8000 aan inklaringskosten betaald. Per traject is (ongeveer) gemiddeld per container aan inklaringskosten betaald:
Dordrecht/Kennemerland: f 15.400
IRT/Kennemerland: f 9.200
Gooi en Vechtstreek/Kennemerland: f 2.300
Rotterdam/Kennemerland: f 2.800
Kennemerland: f 9.500
De financiële middelen bestemd voor het transport en invoeren van de containers werden ter beschikking gesteld door de betrokken criminele organisaties en werden via de infiltrant in een bepaald traject overhandigd aan de CID medewerkers. Vervolgens werd het benodigde geld via De Jongh overhandigd aan de douane-expediteur en via De Jongh/Van Vondel aan de burgerchauffeur.
Uit de administratie van de RCID Kennemerland kon niet een duidelijke, kwalitatief juiste en toetsbare verantwoording van de handelingen met betrekking tot de containers worden achterhaald. Dit gold niet alleen voor de hoeveelheden containers, dekladingen en doorgelaten verdovende middelen, maar ook voor de financiële afwikkeling ten aanzien van de infiltrant, de chauffeur, de afgedragen belastingen, transportkosten en douanerechten.
Door Langendoen is een door hem opgemaakte lijst met (32 partijen) ter beschikking gesteld met daarop een aantal basale gegevens omtrent hoeveelheden verdovende middelen, containers, dekladingen en hun bestemming en betalingen aan de chauffeur. Deze lijst is niet aangetroffen in de overgedragen CID administratie. Deze lijst is onvolledig en op punten onjuist en kan niet als een administratieve/financiële verantwoording beschouwd worden (zie ook hoofdstuk VII).
Ook in het door Langendoen aan de PEC overgelegde 'kasboek' is geen aan de containers te relateren verantwoording terug te vinden
In de diverse CID-informatierapporten van de RCID Kennemerland zijn wel mutaties aangetroffen omtrent containerbewegingen. Deze mutaties zijn in de meeste gevallen te relateren aan individuele containers maar kunnen gezien de onvolledigheid van de vastleggingen niet beschouwd worden als een administratieve verantwoording. In deze mutaties zijn geen kostenaspecten ter zake invoer van containers vermeld.
In de verschillende containertrajecten zijn de volgende aantallen informanten/infiltranten vanwege de RCID Kennemerland genoemd:
Dordrecht: twee maal
IRT: vier maal
Gooi en Vechtstreek: één maal
Rotterdam: één maal
Kennemerland: twee maal
Van twaalf van het totaal aantal containerzendingen waarbij de RCID Kennemerland betrokken is geweest is niet bekend wie als informant/infiltrant opgetreden is. Van deze zendingen worden er elf aan de RCID Kennemerland zelf toegerekend, aangezien doel, tactisch team of regio niet bekend waren. Een infiltrant is mede-verantwoordelijk voor tenminste de invoer van 93.000 kg soft drugs, waarvan 69.000 kg in beslag werd genomen en ruim 24.000 kg doorgelaten.
Een infiltrant verklaarde dat hij f 3.500.000 winst zou hebben overgehouden aan containertrajecten.
In de administratie van de RCID Kennemerland is een CID-informatieformulier uit 1991 aangetroffen waarin wordt gesteld dat de informant bij levering van de container f 1.000.000 krijgt en als de Partij verkocht is nog een keer f 1.250.000, hetgeen f 500 per kg zou betekenen. Dit informatieformulier is niet te relateren aan een container of een traject.
Uit eigen berekeningen van het Fort-team kan ook een bedrag van ca. f 40 nettowinst voor de infiltrant per kg soft drugs afgeleid worden.
* De RCID Kennemerland is betrokken geweest bij de invoer van tenminste 47 containers en twee zendingen per luchtvracht. Er is samengewerkt met het IRT met betrekking tot 17 containers en twee zendingen per luchtvracht. Er is samengewerkt met de RCID Rotterdam met betrekking tot tien containers. Er is samengewerkt met de RCID Gooi en Vechtstreek met betrekking tot één container en er is samengewerkt met de RCID Dordrecht met betrekking tot vier containers. Met betrekking tot onbekende trajecten is de RCID Kennemerland bij 15 containers betrokken;
* Met deze containers is in totaal 229.970 kg soft drugs binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Hiervan is 104.500 kg inbeslaggenomen, 107.814 kg doorgelaten en van 17.656 kg is de uiteindelijke bestemming niet vastgesteld kunnen worden;
* De RCID Kennemerland heeft samengewerkt met De Jongh van de FIOD. Deze samenwerking was gebaseerd in eerste instantie op mondelinge afspraken tussen Teeven en Langendoen. Door Bakker zijn deze afspraken geformaliseerd. Uiteindelijk heeft dit ultimo 1994 geleid tot het afsluiten van een schriftelijk convenant;
* Per 1 januari 1994 is bij de FIOD een procedure in werking getreden waarbij registratie van de gecontroleerde afleveringen plaatsvindt. Deze registratie bevat geen gegevens van doorgeleverde partijen verdovende middelen;
* De Douane werkte op verzoek van de RCID Kennemerland dan wel De Jongh en, na de inwerkingtreding van de FIOD-procedure, op verzoek van de regionale teamleiding van de FIOD;
* Vanaf 1992 zijn de aantallen containers (per jaar), inhoudende verdovende middelen, gestegen. Ook de hoeveelheid binnen het grondgebied van Nederland gebrachte verdovende middelen (soft drugs) is in deze lijn meegegaan. Er is niet vastgesteld dat per traject de hoeveelheid verdovende middelen per container is gestegen. Wel is er een duidelijk verschil tussen de trajecten onderling in de hoeveelheid verdovende middelen per container. Daarnaast zijn per traject opmerkelijke verschillen vastgesteld met betrekking tot het percentage inbeslaggenomen verdovende middelen ten opzichte van de totale hoeveelheid binnengebrachte verdovende middelen. Met name in het IRT traject is een grote hoeveelheid verdovende middelen doorgelaten;
* Bij de containers die binnengehaald zijn ten behoeve van het IRT werd ruim 88 % van de drugs doorgelaten; in het Rotterdamse 'Bever' -traject was dat percentage 28;
* Van de 49 zendingen is vastgesteld dat 29 maal door de OVJ voor een individuele zending of voor een aantal zendingen toestemming is gegeven. Van 15 containers is niet gebleken dat het OM daarvan kennis droeg. Bij vijf containers is dit niet meer vast te stellen aan de hand van administratie of verklaringen;
* Bij deze invoer waren tenminste vier infiltranten van de RCID Kennemerland betrokken. Bij twaalf containers kon niet worden vastgesteld wie als infiltrant optrad;
* De hoeveelheid doorgelaten soft drugs in 1993 wordt geschat op bijna twee maal de binnenlandse jaarconsumptie;
* Van de 15 containers waarvan niet kon worden vastgesteld voor wie deze werden binnengehaald is van 34% van de drugs onduidelijk gebleven of deze in beslag zijn genomen of op de markt terecht zijn gekomen;
* De herkomstlanden van de containers zijn zowel gelegen in Zuid-Amerika (het merendeel), Afrika als in het Verre- en Midden Oosten;
* In de containertrajecten was sprake van de volgende kosten om de containers te kunnen invoeren: invoerrechten, omzetbelasting, zee- en landtransport, loodshuur. Hiermee was in totaal een bedrag gemoeid van ongeveer f 1.500.000;
* De vele onduidelijkheden over het doel van bepaalde containertrajecten, de informanten die daarbij een rol speelden en de uiteindelijke bestemming van de drugs worden mede veroorzaakt door de ondoorzichtige en ontoereikende administratievoering bij de RCID Kennemerland;
* De besteding van het criminele geld in de containertrajecten onttrekt zich aan iedere controle;
* De werkwijze terzake de inkoop van zowel de legale lading als de illegale lading is niet vastgesteld kunnen worden. Er zijn 29 afzenders gebruikt. Als geadresseerde zijn zowel niet bestaande als bestaande bedrijven gebruikt. Voor het gebruik van de bestaande bedrijven moet niet uitgesloten worden dat hiervoor betaald is. Meerdere malen werd bij het verzenden van containers van hetzelfde afzendadres gebruik gemaakt;
* Als bestemmingsadres van de containers werd een aantal malen van bestaande bedrijven gebruik gemaakt, zonder dat vastgesteld is dat die hiervan op de hoogte waren. Bij het vervullen van de douaneformaliteiten s gebruik gemaal van reguliere douane-expediteurs;
* De originele Bill of Lading werd door de criminele organisatie ter beschikking gesteld aan de informant/infiltrant. Deze overhandigde de Bill of Lading aan de RCID Kennemerland. Vervolgens werd de Bill of Lading ter beschikking gesteld aan De Jongh die het invoer traject verzorgde. Door de criminele organisatie werden er gelden via de informant/infiltrant ter beschikking gesteld voor het vervullen van de invoerformaliteiten en de logistieke afwikkeling. Door De Jongh werden de invoerformaliteiten vervuld en de verschuldigde rechten voldaan;
* Bij het transport uit de haven werd gebruik gemaakt van een burgerchauffeur. Deze werd betaald met gelden door de criminele organisatie ter beschikking gesteld. Deze burgerchauffeur heeft voor zijn werkzaamheden minimaal f 581.500 gekregen en vermoedelijk maximaal f 1.000.000;
* Bij de containers was sprake van 13 verschillende soorten deklading die, over het algemeen, van geringe waarde zou zijn geweest;
* De bestemming van de gebruikte dekladingen anders dan vruchtesappen is niet anders vast te stellen dan uit verklaringen. Administratieve vastleggingen zijn niet aangetroffen. Twee partijen deklading zijn verkocht. Er is niet vastgesteld dat er een vaste modus operandi is geweest met betrekking tot -de afwikkeling van de dekladingen anders dan bij de vruchtesappen;
* Door De Jongh werden de verschuldigde invoerrechten voldaan. Tevens zijn er betalingen verricht aan de burgerchauffeur. Aan logistieke kosten terzake de invoer van de containers is in 1992 f 144.000, in 1993 f 115.000 en in 1994 f 91.000 betaald. Onder logistieke kosten worden in dit verband verstaan de verschuldigde rechten bij invoer en de eventueel betaalde zeevracht. Hierbij dienen te worden opgeteld de bedragen die volgens verklaringen aan de burgerchauffeur zijn betaald, zodat het totaal aan kosten tot het bereiken van de politieloods op minimaal f 937.000 en mogelijk op f 1.350.000 gesteld kunnen worden;
* Daarnaast zijn er kosten gemaakt voor loodsen en kantoorruimten die minimaal vastgesteld kunnen worden op f 231.612,75;
* Ten aanzien van hoeveelheden containers, dekladingen en doorgelaten hoeveelheden verdovende middelen, maar ook financiële afwikkeling ten aanzien van de informant, chauffeur, afgedragen belastingen transportkosten en douanerechten, kortom de gehele financiële verantwoording van de toegepaste methode, is buiten de CID-informatieformulieren geen administratie aangetroffen. Controle achteraf is onmogelijk gebleken;
* Voor alle trajecten geldt dat zij gericht waren op het verzamelen van bewijs om met name de top van de betrokken criminele organisaties met succes te kunnen vervolgen. In de trajecten waar naast de RCID Kennemerland de RCID'en Dordrecht en Gooi en Vechtstreek betrokken zijn geweest heeft de toegepaste opsporingsmethode geleid tot aanhoudingen van de verdachten en inbeslagnemingen van verdovende middelen. In het IRT traject en in het 'Rotterdamse traject heeft de toegepaste opsporingsmethode niet geleid tot 'het oprollen' van de beoogde criminele organisaties;
* Ook is de RCID Kennemerland betrokken geweest bij een aantal onbekende trajecten. Het is niet bekend geworden met welk doel containers met verdovende middelen in deze trajecten gecontroleerd zijn door- of afgeleverd en of de toegepaste opsporingsmethodiek succes heeft gehad;
* Er is geen informatie voorhanden waaruit met enige zekerheid afgeleid kan worden wat de inkomsten van de betrokken informanten/infiltranten is geweest. Slechts één infiltrant is gehoord en heeft verklaard over zijn verdiensten ter zake de invoer van verdovende middelen waarbij de RCID Kennemerland betrokken is geweest. Volgens deze infiltrant heeft hij f 3.500.000 verdiend en
* De winst van infiltranten per kg ingevoerde soft drugs varieert sterk: van enige tientallen guldens tot f 500.