In de internationale analyse gaat het vooral over de directe link tussen internationale gebeurtenissen en het mogelijke gevaar in Nederland. Nu blijft dat natuurlijk koffiedik kijken. Hypothetisch kan iedereen die gaat deelnemen aan de gewapende strijd in bijvoorbeeld Syrië een tegenstander worden en bij terugkeer, hier willen toeslaan. Die gedachtegang vloeit voort uit de realiteit van de oorlog tegen de terreur, waar Nederland aan deelneemt. Wij zijn in oorlog met een fictieve tegenstander, terreur. Iedereen kan daartoe worden gerekend en hoewel definities van terrorisme gepresenteerd worden als objectieve gegevens, is terreur altijd politiek en de oorlog tegen de terreur ook.
In dat licht moet niet alleen de internationale component van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) worden bekeken, maar ook de nationale component. De schutter(s) van Toulouse, Brussel, Parijs of andere plaatsen zijn niet exemplarisch voor iedere terugkeerder uit een van de zogenoemde jihadistische strijdgebieden. Dat is een versimpeling van een terrorisme plotten en als het zo zou zijn, zouden er veel vaker aanslagen worden gepleegd. Ook zijn de schutters geen voorbeelden van de haat tegen Joden of een aanval op de vrijheid van meningsuiting, ook dat zou een veel te simpele analyse zijn van de aanslagen. De schietpartijen zijn vooral een voorbeeld van een complexe samenhang van politieke groepen en individuen, inlichtingen- en opsporingsdiensten, militaire interventies in burgeroorlogen in de wereld en een polarisering van de politiek ten aanzien van de radicale islam. Europa, het westen, en Nederland presenteren zich als een redelijke entiteit, een objectieve politiek alsof zij niets misdaan heeft en het kwaad over zich is gekomen. Bij de internationale analyse wordt de analogie met de Hobbit gebruikt, met ‘Middle Earth’ uit ‘In de ban van de Ring’, het paradijs tegen het kwaad. Paradijs, ten koste van wat en wie eigenlijk, want het ‘westen’ is niet ‘Middle Earth’ in een vacuüm. En daar zit de complexiteit, helemaal in een geglobaliseerde wereld. Oorlogen in Afghanistan, Irak, Somalië, Syrië en in andere landen hebben alles met Europa en Nederland te maken, ‘ons’ handelen heeft consequenties op de lange termijn. Eerst Saddam Hoessein decennia lang steunen, vervolgens afzetten en het land aan zijn lot over laten en polariseren door bepaalde groepen te bevoordelen en anderen achter te stellen. Hetzelfde recept wordt keer op keer herhaald, in Afghanistan, Libië, Somalië, Jemen, Egypte en vervolgens speelt het westen alsof het onschuldig is. Complexiteit zit ook in de rol van inlichtingendiensten. Werkte Mohammed Merah voor de Direction centrale du renseignement intérieur (DCRI, de Franse AIVD)? Hij vroeg naar zijn contactpersoon (runner) op de laatste dag van de belegering van het appartement waar hij zich had verschanst. De observatie van Mehdi Nemmouche werd kort voor de aanslag afgebroken en de dader wist enige tijd uit handen van de politie te blijven en werd in het zuiden van Frankrijk gearresteerd. Die complexiteit is niet alleen aanwezig in Frankrijk of in de zogenoemde jihadistische gebieden, ook in Nederland. Zie de moord op Theo van Gogh en de onduidelijkheden ten aanzien van Mohammed Bouyeri. Is hij benaderd? Hoe close werd de hofstad groep geobserveerd, wat is er fout gegaan of is het niet verkeerd gegaan? Gezien de betrokkenheid van de AIVD bij de Antheunisstraat waar twee leden van de hofstad groep werden aangehouden, zat de geheime dienst dichter op de huid van de verdachten dan uit allerlei rapportages is gebleken. Terreur is politiek en terrorismebestrijding ook. Dit tekent tien jaar dreigingsbeelden. Dreiging die vooral jihadistisch wordt geportretteerd, angst die niet wordt weggenomen, maar keer op keer reëler wordt voorgesteld alsof Toulouse, Brussel, Boston, Ottawa in Nederland liggen en de verdachten/daders Nederlanders zijn of naar Nederland onderweg zijn. Probleem is dat door verhalen plat te presenteren, de dreiging niet meer imaginair is, maar werkelijkheid wordt, terwijl niet alleen fysiek veel plaatsen niet in Nederland liggen, ook de werkelijkheid van elke verdachte/dader meer lagen heeft dan de simpele terugkeerder, uitreiziger, niet-uitgereisde jihadist, het nieuwe woord voor terrorist, doet vermoeden. De wereld wordt plat voorgesteld alsof er twee partijen zijn, goed en slecht, maar de wereld, mensen ook verdachten en daders zijn complexer dan zwart-wit tekeningen. De wereld wordt in de dreigingsbeelden voorgesteld als een cartoon, een zwart-wit representatie die alleen maar kan leiden tot meer mensen die het gevoel hebben partij te moeten kiezen, tot meer polarisatie, meer dreiging, meer geweld. Tien jaar dreigingsbeeld, maar ook 14 jaar ‘War on Terror’ laten dat dagelijks zien in een zich langzaam ontwikkelende mondiale oorlog, tegen wat? Tegen terreur, maar terreur van wie, de terreur van het dreigingsbeeld. Hier vooral aandacht in vogelvlucht voor het nationale gevaar in de vorm van verdachte/daders, polariserende mensen, radicaliserende burgers en een steeds extremistischer wordende overheid en politiek. Jaar in jaar uit, van DTN op DTN is in ieder geval opvallend dat in tien jaar terreurbeleid van de NCTV weinig woorden over fatale missers van arrestaties en terreuralarmen op onder andere 22 juli 2005, 12 maart 2009, 24 december 2010, 29 augustus 2014 en over fatale aanslagen op 2 november 2004, 30 april 2009, 9 april 2011 en 17 juli 2014 worden vuil gemaakt.
2005 Met een gestrekt been erin
DTN-0 / 24 januari 2005
DTN-1 / 10 juni 2005
DTN-2 / 29 september 2005
DTN-3 / 5 december 2005
Conclusie DTN 2005
2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb
DTN-4 / 2 maart 2006
DTN-5 / 7 juni 2006
DTN-6 / 16 oktober 2006
DTN-7 / 20 december 2006
Conclusie DTN 2006
2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld
DTN-8 / 25 april 2007
DTN-9 / 4 juni 2007
DTN-10 / 9 oktober 2007
DTN-11 / 27 november 2007
Conclusie DTN 2007
2008 NCTB lijdt aan het ‘sudden jihad syndrom’
DTN-12 / 5 maart 2008
DTN-13 / 9 juni 2008
DTN-14 / 9 september 2008
DTN-15 / 19 december 2008
Conclusie DTN 2008
2009 het theater van de dreiging
DTN-16 / 6 april 2009
DTN-17 / 19 juni 2009
DTN-18 / 11 september 2009
DTN-19 / 15 december 2009
Conclusie DTN 2009
2010 de solistische dreigende dienst weet wel raad met eenlingen
DTN-20 / 7 april 2010
DTN-21 / 18 juni 2010
DTN-22 / 13 september 2010
DTN-23 / 17 december 2010
Conclusie DTN 2010
2011 Alphen aan de Rijn ligt niet in Nederland
DTN-24 / 18 maart 2011
DTN-25 / 17 juni 2011
DTN-26 / 3 oktober 2011
DTN-27 / 12 december 2011
Conclusie DTN 2011
2012 burgers, burgerslachtoffers doen er niet toe in de oorlog tegen de terreur
DTN-28 / 26 maart 2012
DTN-29 / 22 juni 2012
DTN-30 / 8 oktober 2012
DTN-31 / 17 december 2012
Conclusie DTN 2012
2013 de coördinator wil wat meer actie en geen gebrekkige extremistische activiteiten
DTN-32 / 13 maart 2013
DTN-33 / 1 juli 2013
DTN-34 / 7 november 2013
Conclusie DTN 2013
2014 welkom bij de oorlog van de terreur
DTN-35 / 24 februari 2014
DTN-36 / 30 juni 2014
DTN-37 / 12 november 2014
Conclusie DTN 2014
2005 Met een gestrekt been erin
DTN-0 / 24 januari 2005
De coördinator opent 2005, het eerste jaar dat de DTN’s verschijnen, met de moord op Theo van Gogh. Over de moord en de vele vraagtekens met betrekking tot de verdachte Mohammed Bouyeri en de rol van de AIVD geen letter. Ook rond de verwonding van politieagenten in het Laakkwartier in Den Haag bij de bestorming van een AIVD huis aan de Antheunisstraat waar twee verdachten zich ophielden. “Na de moord op de heer Van Gogh is naast de verdachte van die moord, Mohammed B, een aantal andere personen aangehouden. In het totaal gaat het om 12 personen, waar onder ook de twee mannen die op 10 november 2004 in het Laakkwartier in Den Haag zijn aangehouden.” Naast de moord op van Gogh komen de verdachten van een voorbereiding op een aanslag in het DTN aan bod. Een van de verdachten wordt genoemd, Samir Azzouz. Zijn naam komt in veel DTN’s terug, in DTN-7, 8, 11, 15, 28 en 31. De naam van Samir A. wordt zo vaak genoemd alsof de NCTb een knuffel terrorist nodig heeft voor haar bestaansrecht. Aan de andere kant wordt de naam van een stichting die vervolgd wordt, wordt niet vermeld. Volgens de NCTb wordt de stichting al Haramain Humanitarian Aid vervolgd door het OM omdat “deze stichting in verband wordt gebracht met terroristische activiteiten.” Ook vermeldt de coördinator niet dat een ambtsbericht van de AIVD aanleiding is voor de vervolging. De inhoud van dit bericht is later van belang bij de verslaglegging over de geheimzinnige stichting. De kop is eraf voor de terreurstichting en het tij zit mee. De AIVD krijgt meer geld dus de coördinator zal op termijn ook een deel van de koek krijgen.
De moord op Theo van Gogh is net als de aanslagen van 11 september 2001 op het WTC in New York een aanjager voor onderzoek en wet- en regelgeving. Terrorismebestrijding gaat hand in hand met migratie maatregelen (vreemdelingentoezicht en grensbewaking), controle op reisbewegingen (databanken van passagiersgegevens), maar ook internet surveillance (in directe relatie met de bestrijding van kinderporno), de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (wapenhandel) en financiële controle (witwassen). In het nulnummer van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) tekent zich deze ontwikkeling meteen al af met veel overleg met de Amerikanen en op Europees niveau. Naast de ontwikkeling van veel van deze repressieve maatregelen is het aanpakken van polarisatie en radicalisering een terugkerend onderwerp. DTN-0 pakt meteen flink uit. “Radicalisering beperkt zich namelijk niet tot de islamitische gemeenschappen. Nederland is de afgelopen jaren ook geconfronteerd met gewelddadig dierenrecht activisme, rechts-extremistisch geweld en radicaal anti-globalisme.” De coördinator noemt geen details zodat onduidelijk is wat voor gevaar die radicalisering voor Nederland heeft gezorgd. De dienst wil echter onderstrepen dat deze onbekende radicalisering ook strafrechtelijk zal worden aangepakt. De NCTV heeft een onderzoek aangekondigd naar “de bruikbaarheid van het strafrechtelijk instrumentarium bij het beschermen van democratische waarden en normen, met het oog op het huidige verschijnsel van radicalisme.”
Om duidelijk te maken waar de dienst toe in staat is wordt een geheimzinnige casus beschreven. “De NCTb concludeert dat de organisatie waarom het in de pilot ging, een voorbeeld is van een organisatie waarop de in die brief uitgelegde wijze van verstoren kan worden toegepast.” Bij de ‘pilot’ gaat het om een organisatie die men wil verstoren, of lastig vallen, overheidsterreur, vergelijkbaar met de Bibob. Strafrechtelijk is er niets aan de hand, maar een bedrijf, stichting, vereniging krijgt geen vergunning vanwege ‘samengebrachte’ informatie. De coördinator omschrijft dit als volgt: “Er is evenwel onvoldoende grond voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” In DTN-0 is voor onvoldoende het woord vooralsnog toegevoegd, want de dienst vindt de organisatie ‘fout’. De ‘organisatie’ is een stichting en een aan deze stichting gelieerde moskee, waarschijnlijk gaat het om de Stichting As-Soennah. Volgende de NCTb “vinden activiteiten plaats onder de vlag van deze organisatie die als anti-integratief zouden kunnen worden beschouwd, leent de organisatie zich mogelijk als een broedplaats voor radicalisering, is er sprake van een potentieel aantrekkelijke omgeving voor rekruteurs en is de financiële huishouding is niet transparant.” Let op de woorden “zouden kunnen worden” in het kader van de activiteiten, “mogelijk” in het kader van broedplaats en “potentieel” bij rekruteurs. Alleen over de financiën lijkt de dienst een duidelijke positie in te nemen, die zijn “niet transparant”. Wat dat inhoudt maakt de coördinator echter niet duidelijk, het zou ook kunnen betekenen dat de dienst daar geen inzage in heeft en waarom zou zij daar inzage in moeten hebben?
De dienst schetst vervolgens een beeld van het ‘verstoren’, waaruit moet blijken dat de NCTb haar tanden kan laten zien. In ambtenarentaal stelt de dienst: “Door de NCTb is een pakket maatregelen ontwikkeld dat de overheid ter beschikking staat om zeer gericht op deze casus (“maatwerk”) te interveniëren in het radicaliseringsproces.” Vervolgens schetst de coördinator dat hij diverse andere diensten op de niet strafbare organisatie kan afsturen: “Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND bij specifieke evenementen in de moskee en gerichte, risico gestuurde controles (binnenlands vreemdelingentoezicht, buitengrensbewaking en Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV)) ten tijde van zo’n evenement.” Het blijft niet bij migratie maatregelen ook financiële controleurs wordt op de stichting en de moskee afgestuurd. “Het ministerie van Financiën kan relevante kredietinstellingen attenderen op een stichting in verband met het geconstateerde verhoogde risico van directe of indirecte betrokkenheid bij terrorisme/extremisme. De Belastingdienst controleert de stichting met als doel meer inzicht te verkrijgen in financiële geldstromen en huishouding van de stichting.” En de dienst laat het daar niet bij, want de ‘organisatie’ moet op de knieën worden gedwongen: “De wijkagent wordt ingezet bij preventief toezicht op wijkniveau en de lokale overheid wordt geïnformeerd over de radicaliseringsproblematiek zodat op lokaal niveau bijvoorbeeld de voorwaarden voor de vestrekking van subsidies/vergunningen verscherpt worden toegepast.” Gaat dit om Al Qa’ida? Nee, dit gaat om een ‘organisatie’ waarbij “onvoldoende grond is voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” Onschuldige burgers dus. In landen als Rusland en China en andere repressieve regimes gebeurt dit ook, blijkbaar ziet de dienst die landen als haar grote voorbeelden.
DTN-1 / 10 juni 2005
In het eerste ‘echte’ DTN stroopt de coördinator de mouwen verder op. In internationaal opzicht lijkt de dienst zich te willen meten met Al Qa’ida. “De islamistische-terroristische dreiging voor Nederland gaat nog steeds in belangrijke mate uit van islamistische netwerken. De grootste huidige dreiging uitgaande van het Al Qa’ida netwerk voor Nederland ligt besloten in de proliferatie van zijn gedachtegoed.” Proliferatie is een woord dat niet snel gebruikt wordt en meestal is het gebruik in samenhang met massavernietigingswapens zoals ook in DTN-5 en DTN-7. Het gebruik van proliferatie in relatie tot Al Qa’ida lijkt iets te willen aangeven. De eerste coördinator is er snel van afgestapt, de laatste coördinator heeft het in ere hersteld vooral in de laatste DTN-37 van 2014. Het is onduidelijk of er binnen de NCTb een discussie over het woord is geweest, maar proliferatie gebruiken in relatie tot radicale moslim jongeren die dan gelijk worden gesteld aan massavernietigingswapens gaat nogal ver.
Net als radicale moslim jongeren in verband brengen met proliferatie is verstoren ook een stigmatiserende maatregel, maar behoort volgens de dienst tot haar instrumentarium en past in een rechtsstaat. Dat Al Qa’ida al doorgedrongen is in de Hollandse polder blijkt volgens de coördinator uit “het ontstaan van lokale terroristische netwerken van in Nederland geboren moslims.” De coördinator geeft niet aan om hoeveel netwerken het gaat, ook niet wat de overheid met deze blijkbaar terroristische netwerken doet, want als ze al terroristisch zijn, waarom zijn er geen netwerken opgerold, behalve de al opgerolde hofstad groepen en de groep rond Samir A.? De enige arrestatie waar de coördinator wel over bericht is de “aanhouding van betrokkene verijdelde geval van ‘zelfontbranding’” wat eigenlijk in tegenspraak is met de genoemde ‘terroristische netwerken’. Op deze arrestatie wordt in de internationale analyse van de DTN’s dieper op ingegaan.
‘Zelfontbranding’ heeft alles te maken met radicalisering en die radicalisering moet verstoord worden zoals al duidelijk werd bij de geheimzinnige ‘organisatie’. Volgens de coördinator zijn de motieven voor jongeren om te radicaliseren sinds de moord op van Gogh veranderd. “In het recente verleden werden deze motieven ontleend aan de strijdgebieden waar een nationalistische of islamistische strijd plaatsvond of plaatsvindt (zoals het Midden-Oosten, Afghanistan tijdens de Sovjetbezetting, Bosnië en Tsjetsjenië). Nu lijkt de afkeer zich steeds sterker te richten tegen het Westen in zijn algemeenheid dat wordt gezien als de ‘onrechtvaardige’ macht tegenover moslims. Het recente optreden van het Westen in Afghanistan en Irak vormt een extra impuls, waarbij de afkeer zich ook specifiek tegen Nederland richt.” Het is interessant hoe de dienst doet alsof de coördinator boven de strijdende partijen staat en zelf geen onderdeel uitmaakt van de ‘War on Terror.’
Verhoudingen in het Midden-Oosten zijn in de loop der jaren niet echt veranderd. Veel landen worden geleid door dictators met steun van het ‘vrije’ westen. Afghanistan was in eerste instantie geen moslimstrijd zoals de NCTb dat tracht te definiëren. De Afghanen hebben diverse keren tegen de Engelsen gevochten, vervolgens tegen de Russen en daarna tegen de Amerikanen en hun bondgenoten. Het zou ook als antikoloniale oorlog kunnen worden gedefinieerd, een zelfbeschikkingsoorlog. De platte analyse van de verschuiving van ‘een nationalistische of islamistische strijd’ naar een ‘anti-westerse strijd’ ontbeert enige analyse van tevens zeer verschillende landen en hun geschiedenis. De tweedeling past wel in de framing van radicale moslims als tegenstanders van “het optreden van het Westen in Afghanistan en Irak.” Dit bipolaire denken versterkt zichzelf in de loop van de DTN’s.
De coördinator legt nog wel een link met het klimaat in Nederland: “Radicaliseringsprocessen binnen moslimgemeenschappen worden ook gevoed door de xenofobe soms racistische houding en gewelddaden van rechtsdenkende jongeren.” Het woord xenofoob wordt drie keer gebruikt in de DTN’s, de laatste keer in DTN-10 in 2007. Daarna lijkt het westen niet meer xenofoob, maar zijn de rollen omgedraaid, want is er “vermeende discriminatie van moslims.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt nader op deze opmerking van de coördinator ingegaan. Het gebruik van het woord xenofoob bij Nederland sluit ook meer aan bij “een niet te onderschatten belasting voor de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in Nederland,” zoals de NCTb schrijft. Bij vermeende discriminatie is er niets aan de hand in Nederland en ligt het aan de moslims zelf. En dat brengt de coördinator weer terug bij zijn favoriete topic, polarisatie en radicalisering.
In de afgelopen tien jaar is niet duidelijk wie de aanjagende factor is bij meer repressie, zijn het moties van politiek partijen of zijn het de ambtenaren zelf? Bij de “aanpak gebruik internet en satellietzenders voor radicale en terroristische doeleinden,” lijkt het op aandringen van politieke partijen, maar in de loop der jaren is de dienst maar al te enthousiast om een website neer te halen. Onderscheid tussen radicaal en terroristisch is bij de omschrijving van de maatregelen weggevallen en voor de NCTb gaat het al lang niet meer over uitingen, maar ook communicatie over die uitingen. “De aanpak beperkt zich overigens niet tot de bestrijding van radicale uitingen; ook communicatie die anderszins dreigend kan zijn, wordt in de totaalaanpak betrokken.” En ook al wordt er nu misschien alleen aandacht aan radicale moslim jongeren besteed, doel is dat de aanpak het hele politiek spectrum bestrijkt: “Tenslotte is het van belang dat de aanpak zich richt op uitingen vanuit zowel radicaal-islamistische, als links- en rechtsextremistische hoek.”
DTN-2 / 29 september 2005
Soms is het belangrijk te beseffen dat er weinig is gebeurd in Nederland. Dit is belangrijk omdat bij de drie maandelijkse productie van het Dreigingsbeeld de indruk bestaat dat Nederland elke keer door het oog van de naald is gekropen. Zo ook de tweede DTN. In DTN-2 worden dreigementen genoemd. Ten eerste is er de “veronderstelde dreiging” tegen Sail in Amsterdam. Op de dreigingsanalyse rond Sail wordt in het internationale deel uitvoeriger ingegaan. Joustra schrijft dat er “een tijdelijke verhoging van de dreiging was, die te maken had met het proces tegen de Hofstadverdachten.” Daarnaast schrijft hij dat er “op grond van informatie van de inlichtingendiensten, rond enkele personen beveiligingsmaatregelen worden genomen.” Bij de tweede dreiging, de rechtszaak, waren er geen inlichtingen maar is de dreiging verhoogd. In het derde geval was er informatie van geheime diensten waardoor de dreiging rond personen is verhoogd. Hoe realistisch die inlichtingen waren en of het niet allemaal met de angst voor aanslagen zoals in Londen te maken had, wordt niet duidelijk.
Het gebeurde wel allemaal in juli 2005 en het lijkt allemaal in direct verband te staan met die aanslagen. Wie de dreigingsanalyse van de coördinator leest moet ook tot die conclusie komen. Hij schrijft namelijk dat “Nederland onverminderd in de belangstelling van potentiële terroristen staat.” De dienst gaat nog even verder: “Radicaliseringsprocessen, zoals de verdachten van de aanslagen in Londen die hebben doorgemaakt, blijven ook in Nederland onveranderd een punt van grote zorg.” Twee maanden na de aanslagen in London weet de coördinator alles over de mogelijke daders en hoe zij tot hun daad kwamen. En Joustra is niet meer te stuiten: “De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft een fenomeenbeschrijving van zelfmoordterrorisme opgesteld en een quick scan uitgevoerd naar mogelijkheden om barrières op te werpen tegen zelfmoordterroristen. De conclusie daarvan is dat het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.”
Let wel: de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het dan misschien geen idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan door en voor een rechtszaak en personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. En dat is ook het beeld dat over het internationale deel van de DTN’s ontstaat. Er wordt niets geduid, niets geanalyseerd en vooral weinig losgelaten over de informatie achter de dreigingen. Het resultaat is een verband tussen “een toenemende polarisatie tussen moslims en niet-moslims”, “deze polarisatie blijft een voortdurende bron van zorg”, “uitval en ontsporing van met name jongeren” naar “polarisatie kan bijdragen aan radicalisering” en “de recente ontwikkelingen maken opnieuw het belang duidelijk van een kabinetsbreed beleid gericht op tegengaan van radicaliseringsprocessen.”
De coördinator noemt de aanslagen in London niet, maar recente ontwikkelingen lijken daar op te hinten. Aan de andere kant weet de coördinator niets van radicalisering want er kunnen geen barrières worden gevonden om het ontwikkelingsproces van de zelfmoordterrorist tegen te gaan. Er is een cirkelredenering ontstaan, die uiteindelijk tot meer vaagheid en minder analyse leidt. Blijkbaar is het gevaarlijk en mogen we blij zijn dat we nog niet zijn opgeblazen. En dat is ook het gevoel van veel Nederlanders omdat “ongeveer de helft van alle Nederlanders (55%) de kans «zeer groot» tot «tamelijk groot» acht dat in Nederland binnen afzienbare tijd een terroristische aanslag zal plaatsvinden.” Veel van deze burgers hebben ook behoefte aan informatie over terrorisme en het aantal mensen dat vindt dat “de overheid onvoldoende informatie verstrekt is gegroeid van 47% naar 60%” en “het vertrouwen in die informatievoorziening is gedaald.” Of daar vage berichtgeving over Sail en andere bedreigingen behulpzaam bij zijn is de grote vraag. De NCTb start daarom in 2006 een campagne ‘Nederland tegen terrorisme’ en bericht in de DTN’s 5, 7, 11, 13, 15 en 17 over die campagne.
DTN-3 / 5 december 2005
Bij gebrek aan echte dreiging lijkt de coördinator verder af te dwalen in de theoretische dreigingsanalyses. Het is pas het derde dreigingsbeeld en de dienst weet het zeker. “Wat betreft de binnenlandse factoren vallen de afgelopen periode enkele ontwikkelingen op die alleen in de context van mondiale radicaliseringsprocessen goed kunnen worden geduid. Dit houdt in dat de ontwikkelingen in Nederland onderdeel zijn van globale maatschappelijke processen die in veel westerse landen vergelijkbare patronen vertonen en slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt meer ingegaan op de veronderstellingen dat in alle westerse landen dezelfde “globale maatschappelijke processen” plaatsvinden. Welke dat precies zijn maakt de coördinator niet helemaal duidelijk, want het zijn “vergelijkbare patronen” die “slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” Waar de dienst die kennis vandaan heeft is niet duidelijk, maar het gaat natuurlijk over radicalisering en terrorismevorming.
Volgens de NCTb gaat het als volgt: “Allereerst bevinden zich in toenemende mate autochtone bekeerlingen in een overwegend individueel radicaliseringsproces. Sommigen raken zelfs betrokken bij de ondersteuning van terroristische activiteiten. De toegenomen geweldsbereidheid van dergelijke bekeerlingen is een zorgwekkende ontwikkeling. Verder ontvangt de politie inmiddels veelvuldig meldingen over personen die zich in een radicaliseringsproces lijken te bevinden. Dit heeft overigens voor een deel te maken met de toegenomen maatschappelijke alertheid ten aanzien van eventuele radicaliseringsprocessen. Veel van deze personen blijken criminele antecedenten te hebben.” Het is onduidelijk of de coördinator het in deze hier over Nederland heeft als het gaat over autochtonen die zich bekeren en individueel radicaliseren en ook nog aan terrorisme ondersteunen doen. Als dit bericht op Nederland zou slaan, zou deze zin worden gevolgd door een arrestatie, waarmee de dienst duidelijk zou maken ook daadwerkelijk alert te zijn.
In de eerste regel van de acute dreiging schrijft de coördinator dat “met de recente aanhoudingen weliswaar een acute specifieke terroristische dreiging aanzienlijk is verminderd, maar dat dit geen aanleiding is het algemene dreigingsniveau te verlagen.” De arrestatie zou ook de dreiging verminderen want de bekeerlingen zouden een “toegenomen geweldsbereidheid” hebben en met de arrestatie wordt verondersteld dat dit allemaal is afgenomen. Blijkbaar is dat niet het geval, waarom wordt niet duidelijk. De politie krijgt tevens veel radicaliseringssignalen en die radicaliserende mede-Nederlander is meestal ook nog crimineel. Nederland staat op exploderen zou je zeggen en dat blijkt ook want alle Nederlanders zijn alert en zijn de bron van die “eventuele radicaliseringsprocessen.” Twee alinea’s van analyse van het terrorisme gevaar komen uiteindelijk samen bij een angstig volk dat allerlei mensen aangeeft bij de politie. De coördinator duidt niet, lijkt de alertheid van het land geweldig te vinden en het gevaar lijkt alleen maar groter te worden dus de medelanders nog alerter. De spiraal van gevaar is eindeloos, want de radicale moslims zijn ook loverboys, trouwen en die meiden zijn ook extremistisch. De ‘loverboy’-achtige processen blijven in 2006 nog actief, dan verdwijnt die analyse van de coördinator uit de latere DTN’s.
Onderdeel van de “globale maatschappelijke processen” zijn ook de “geconstateerde toename van het aantal hoger opgeleiden onder rekruten” en “radicaliseringsprocessen binnen het onderwijs.” Of die kennis van globale processen werkelijk zijn, wordt niet duidelijk, de dienst schrijft een paar regels boven de radicalisering van het onderwijs dat er “vooralsnog geen informatie beschikbaar is over van buitenaf geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs.” Dreigingsbeeld als middel om polarisering aan te wakkeren lijkt het recept. Datzelfde geldt voor die “recente aanhoudingen.” De coördinator licht de aanhoudingen niet toe en het zou om de volgende kunnen gaan. “In december 2005 worden twee jongens Remi D. en Melvin R. gearresteerd in Dauwendaele. De jongens zijn een film aan het opnemen waarbij een van de twee een bivakmuts draagt, een mes trekt en de ander aanvalt. De jongens staan duidelijk te filmen. Buurtbewoners bellen de politie die groots uitrukt. De jongens belanden in de cel en krijgen een taakstraf.” Of “Amal A. die op 3 november 2005 wordt gearresteerd in Rijswijk wegens mogelijke betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Op 9 november 2005 wordt zij vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.” Man gearresteerd op 28 oktober 2005 die wordt vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Of een man die bij de Schipholbrand in de nacht van 25 en 26 oktober 2005 om het leven komt. Of de arrestatie op 14 oktober 2005 van een groep rond Samir A., maar als dat zo was dan had de coördinator zijn naam genoemd, want hij is de knuffelterrorist van de dienst. Blijft de vraag open welke aanhouding de coördinator bedoelt.
Ditzelfde geldt voor het gedeelte over het verstoren van zogenoemde radicaliseringshaarden. De coördinator komt niet meer terug op de geheimzinnige ‘organisatie’ uit DTN-0 waar eigenlijk niets mee mis was, maar mogelijk iets mis was en daarom dienden die stichting en moskee verstoord te worden. De dienst schrijft: “Een radicaliseringshaard is een organisatie of stichting die als voedingsbodem fungeert voor radicaliseringsprocessen.” Of er dergelijke organisaties bestaan is onduidelijk. Dezelfde passage komt in DTN-9 (2007) terug, daar is de zin bijgevoegd: dat “om operationele redenen geen openbare mededeling kan worden gedaan over de betreffende organisaties en de maatregelen die reeds zijn en nog worden getroffen.” Radicaliseringshaarden komen in de eerste twee jaar van de NCTb veel voor, daarna veel sporadischer. De coördinator wil nog wel even kwijt dat “de verstoringsacties uiteraard plaats vinden binnen de grenzen van de wet,” alsof hij eigenlijk ook wel beseft dat het verstoren weinig rechtsstatelijk is.
Dit wordt duidelijk uit de passage “vreemdelingrechtelijke aanpak” bij het verstoren van organisaties en mensen. De coördinator schrijft dat “de betrokken vreemdelingen veelal gebruik blijken te maken van rechtsmiddelen, zoals een verzoek om opheffing van vreemdelingenbewaring en het instellen van bezwaar en beroep tegen de beëindiging van verblijf of tegen de ongewenst verklaring.” Die vreemdelingen blijken zelfs kennis te hebben van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en dit zorgt er alleen maar voor dat deze vreemdelingen niet mogen worden uitgezet. “Dit alles leidt er toe dat de effectuering van de vreemdelingrechtelijke maatregelen vertraging oploopt,” besluit hij. Het feit dat de coördinator zelf niet naar artikel 3 van het EVRM heeft gekeken, maakt misschien de radicalisering van de coördinator zelf duidelijk.
Conclusie DTN 2005
In het nulnummer van het DTN maakt Joustra duidelijk dat terrorisme, extremisme, radicalisering, polarisatie één en hetzelfde is en dat er geen verschil is tussen de radicale islamitische, extreemrechtse of anti-globalisme gemeenschap. Verdachten worden het liefst al als veroordeelden gepresenteerd en concrete feiten wordem niet vermeld. Het lijkt alsof het allemaal vooral heel mistig moet blijven, zo vaag mogelijk als inlichtingen jaarverslagen. Het strafrecht moet worden ingezet tegen radicale stemmen en de integrale aanpak van terrorisme strekt zich uit in alle facetten van de samenleving. Geen analyse, context, onderzoek van wat er fout ging bij de moord op van Gogh, nee doorpakken nu het kan op een repressieve manier. De dienst trakteert de lezers op een spannend verhaal over een organisatie die fout is. Lees: “het Kwaad” met een hoofdletter K. Probleem is dat er niets strafrechtelijks, bestuursrechtelijks danwel civielrechtelijks mankeert aan de ‘organisatie’. De organisatie is onschuldig, maar niet voor de dienst. De coördinator stelt dat er verstoord moet worden, want de ‘organisatie’ is fout. Zie hier in het nul nummer van het DTN waar tien jaar ondermijning van de rechtsstaat mee begint. Bij DTN-1 zijn de radicale islamitische jongeren aan de beurt die vergeleken worden met massavernietigingswapens en is discriminatie van moslims alleen “vermeend”, in de hoofden van diezelfde moslims dus. In DTN-2 wordt de dreiging opgeschroefd door London, al is onduidelijk of er echt aanwijzingen zijn en het vooral een schrikreactie op de aanslagen in London is. De coördinator weet echter alles al van die aanslag en stelt dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Let wel de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het misschien een idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan van een rechtszaak en voor personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. Het jaar wordt afgesloten met DTN-3 en globale maatschappelijke processen, mondiale radicaliseringsprocessen, niet vast te stellen geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs en een stel arrestaties waarover de dienst niets vermeld, waardoor onduidelijk blijft wat dat voor het gevaar voor Nederland betekent. Het eerste jaar DTN van de NCTb, een dienst die met een gestrekt been de rechtsstaat intrapt. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, de terreur van de dienst die zegt terrorisme te bestrijden, maar die vooral op allerlei fronten bezig is de rechtsorde uit te hollen. De terreur van de NCTb.
2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb
DTN-4 / 2 maart 2006
Het eerste DTN van 2006 is een opmerkelijk document. De toon is anders, de dreiging echter hetzelfde. Het is het eerste DTN waarin het over de kans op een zelfmoordaanslag in Nederland wordt gespeculeerd: “Dit betekent dat de kans reëel is dat er in Nederland een aanslag zal plaatsvinden. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat een dergelijke aanslag ook de vorm van een zelfmoordaanslag kan aannemen.” In DTN-2 kwam de zelfmoordaanslag voor als een aanslag die niet voorkomen kan worden, maar niet als een mogelijke aanslag in Nederland. Waarom de coördinator nu zelfmoordaanslag als dreiging gebruikt is onduidelijk. De dienst heeft geen aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag. De dienst beschrijft netwerken van radicale jongeren, die in de gaten worden gehouden en tevens worden er verdachten gearresteerd. De dreiging verandert niet, niet door de arrestaties, niet door het zicht op de netwerken. “Gelukkig hebben in het verleden diverse aanhoudingen in verband met terroristische activiteiten een acute dreiging kunnen wegnemen of op zijn minst tijdelijk kunnen verminderen. Tot een duurzame verlaging van het algemene dreigingsniveau hebben de aanhoudingen echter niet geleid.”
De Hofstad groep wordt specifiek genoemd: “In Nederland doen veiligheidsautoriteiten onderzoek naar diverse terroristische netwerken. Het Hofstad-netwerk is een spraakmakend voorbeeld van een van de netwerken. De publieke aandacht voor de activiteiten van de leden van dit specifieke netwerk is begrijpelijk, maar dat mag er niet toe leiden dat het gevaar van andere netwerken genegeerd of onderschat wordt.” Gewone stervelingen begrijpen er volgens de NCTb niets van want “de dreiging voor Nederland is namelijk veel complexer en omvattender dan de dreiging die in enkele concrete zaken de afgelopen tijd een rol heeft gespeeld.” De dreiging is complexer en omvattender, er staat een zelfmoordaanslagpleger op de stoep, en dat is geen concrete zaak. Nee, het gevaar is onzichtbaar en de coördinator is de enige die het ziet en er voor waarschuwt. De toon is gezet. Wie de inleiding van DTN-4 heeft gelezen stopt met alles wat hij of zij aan het doen is en rent naar de bunker, niet alleen is er een zelfmoordaanslag in aantocht, er is potentieel iets veel ergers aan de hand, alleen niemand weet het behalve de dienst.
Wie vervolgens toch doorleest raakt verstrikt in een doolhof van rekrutering, training en ideologie. Volgens de coördinator vinden de trainingen niet meer fysiek plaats maar in de vorm van studeren op afstand met de NCOI bijvoorbeeld. “Met het verdwijnen van het gros van de fysieke trainingskampen in Afghanistan en Pakistan zijn veel jihadisten inmiddels aangewezen op deze virtuele trainingsmogelijkheden op het internet. Van de laagdrempelige beschikbaarheid van gedetailleerd en in aanleg professioneel trainingsmateriaal gaat een aanzienlijk risico uit.” Deelname aan deze online jihadistische universiteit is door zelfrekrutering. De bijpassende ideologie is de klassieke gewelddadige takfir-ideologie, een gemuteerde takfir-ideologie of de neo-takfir-ideologie. Volgens de coördinator verschuift de ideologie van de cursisten aan het virtuele jihadistencollege en door de laagdrempeligheid groeit de beweging als kool: “Hier komt bij dat radicaliseringsprocessen onder een deel van de totale moslimbevolking en sommige bekeerlingen in Nederland onverminderd voortschrijden. Tot de aanhangers behoort inmiddels een snel groeiende groep geradicaliseerde jongeren.”
De combinatie van “een deel van de totale moslimbevolking”, onduidelijke netwerken en zelfmoordaanslagen suggereert een ophanden zijnde explosie. De coördinator vist daar ook naar: “Een en ander impliceert dat het soms felle publieke debat in Nederland over de islam het risico met zich meebrengt dat ook ons land op enig moment het mikpunt kan worden van radicaal-islamitische agitatie,” schrijft hij over de boosheid onder moslims over de spotprenten van Kurt Westergaard. “Radicaal-islamitische agitatie” klinkt toch even anders dan de dreiging van een zelfmoordaanslag en lijkt dichter bij de waarheid dan ronkende berichten over onzichtbare netwerken en virtuele jihadistische soldaten. Dat de coördinator het begin 2006 niet helemaal helder meer zag blijkt uit de laatste twee zinnen van ‘ontwikkelingen in Nederland’. “Niet alleen confrontaties tussen bevolkingsgroepen maar ook een uit onzekerheid of antipathie gegroeide scheiding in de Nederlandse samenleving zou op termijn de dreiging negatief kunnen beïnvloeden. Hoewel het daar geen rassenrellen betrof, gaat van de heftigheid van de recente onlusten in Frankrijk een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen die in afgescheiden groepen of door de afscheiding van groepen plaatsvinden.” Het lijkt alsof de coördinator teleurgesteld is over het gemis aan rassenrellen want “hoewel het daar geen rassenrellen” zijn, “gaat van de heftigheid een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen” in groepen, lees netwerken. In de internationale analyse van de DTN’s komt Donald Rumsfeld regelmatig terug met zijn ‘unknown unknowns’, Joustra wilde heel graag in zijn voetsporen treden.
DTN-5 / 7 juni 2006
De dreiging blijft substantieel en het deel van de moslimgemeenschap dat radicaliseert, lijkt explosief toe te nemen. De redenering is als volgt: “Controversiële debatten of artistieke uitingen over de islam, … zijn een vermeende aanval op de islam.” Alleen de radicale moslims ergeren zich hieraan en zij winnen “zowel op het internet als in een steeds groter wordend aantal moskeeën snel aan invloed”. Waarom winnen zij aan invloed? Zij maken “bij voorkeur gebruik van de Nederlandse taal, waardoor een steeds grotere groep jonge moslims wordt bereikt met alle radicaliseringsrisico’s van dien.” Zie hier de potentiële netwerken. Ze zijn er nog niet, maar komen er aan. De Nederlandse taal baart de coördinator zorgen: “Op het internet speelt zich een vergelijkbare ontwikkeling af. Zowel het naar het Nederlands vertaald jihadistisch materiaal als ook het aantal Nederlandstalige websites met radicale inslag is in de afgelopen periode in aantal toegenomen.” De dienst is bang voor “de salafistische krachten die hun antiwesterse en anti-integratieve retoriek aan een breder publiek” zouden kunnen overbrengen. Wel in de Nederlandse taal, want zo gedesintegreerd zijn deze mensen ook weer niet.
Voortbordurend op die netwerken spint de coördinator een complex verhaal van nationale en internationale netwerken, agenda’s, doelwitten en professionaliteit. “Hierbij valt op dat dergelijke binnenlandse netwerken een meer internationaal georiënteerde agenda ontwikkelen. De aandacht voor potentiële doelwitten zou van het binnenland kunnen verschuiven naar het buitenland. Meer voor de hand liggend is echter, dat de internationale agenda op de korte termijn naast de nationale agenda komt te staan. Een veiligheidsrisico vormt de naar verwachting verhoogde professionaliteit van diverse netwerken door inbreng van internationaal beschikbare expertise.” Wie denkt dat dit jihadistische managementtaal is vergist zich. De coördinator ziet al een zelfmoordaanslag met een vuile bom. “Het risico dat terroristen zich in de toekomst zullen gaan bedienen van niet-conventionele wapens (chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair, CBRN) wordt voor Nederland voor de korte termijn ingeschat als klein maar reëel.” Klein zou gering zijn, reëel een inschatting, maar reëel is werkelijk, dus waar de coördinator de aanwijzingen vandaan heeft is onduidelijk, er is potentie hoewel gering, maar hoe reëel is onduidelijk.
De dienst gaat iets dieper in op de virtuele rekrutering, training en netwerken. In tegenstelling tot maart 2006 lijkt het mee te vallen. Het zou slechts gaan om het ontwikkelen van netwerken en nog niet bestaande netwerken. “Het internet biedt ook mogelijkheden om virtuele netwerken te vormen waarbij geen of nauwelijks fysiek contact vereist is,” denk hierbij aan sociale media. “In dat geval zouden niet alleen totaal nieuwe netwerken kunnen ontstaan, maar ook interacties tussen diverse typen fysieke en virtuele netwerken kunnen toenemen.” De coördinator heeft het nu slechts over mogelijkheden, maar blijkbaar staat alles in de kinderschoenen. “Vooralsnog kent het ontstaan van zuiver virtuele netwerken echter zijn beperkingen. Leden van virtuele netwerken zullen in de regel pas tot het ontplooien van gezamenlijke activiteiten overgaan wanneer er sprake is van daadwerkelijk onderling vertrouwen.” Dit in tegenstelling tot de eerste zin van ‘Terrorisme en rekrutering’: “De aanzienlijke dreiging van binnenlandse netwerken beïnvloedt onverminderd het dreigingsbeeld.”
Waar die dreiging vandaan komt is onduidelijk, tevens of de coördinator ergens zicht op heeft. Hij schrijft: “Het aantal meldingen van de politie over personen die een radicaliseringsproces door zouden maken blijft stabiel.” Dit suggereert alsof er zicht is op aantallen, ernst, netwerkvorming en andere aspecten. Niets is minder waar want, “hierbij dient te worden opgemerkt dat het om niet nader geanalyseerde signalen gaat.” Er is geen zicht op de radicalisering, maar er is wel radicalisering. Vervolgens gaat de dienst nader in op het leger, toch niet een plek waar je een zelfmoord terrorist los wilt laten. Alsof er niets aan de hand is schrijft de NCTb: “Het aantal meldingen over mogelijke radicalisering onder personeel binnen de krijgsmacht neemt geleidelijk toe. Ook zijn er aanwijzingen dat defensiepersoneel in contact staat met radicale groeperingen en instanties, zoals enkele islamitische stichtingen en moskeeën, dan wel daarin participeren.” Netwerken, zelfmoordaanslagen, vuile bom: alles komt dichterbij en dan: “De signalering van radicalisering binnen de krijgsmacht kan overigens ook het gevolg zijn van een toenemende alertheid binnen de krijgsmacht en hoeft niet noodzakelijkerwijs het gevolg te zijn van een toename van radicalisering.” De coördinator biedt geen uitsluitsel en wil nog wel even kwijt dat hij bij het armpje drukken met de geradicaliseerde netwerken een punt heeft gescoord, al lijkt het leger al in handen van de radicale moslims. “Het vonnis inzake het Hofstadnetwerk is een tegenslag voor het netwerk, omdat leden tot celstraf zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven.”
Het Nederlandse publiek waardeert de coördinator. Volgens de NCTb lijkt de campagne “«Nederland tegen terrorisme» gunstig uit te pakken.” Er worden meer meldingen gedaan bij Meld Misdaad Anoniem en men is niet banger geworden. Waar die meldingen over gaan, schrijft de coördinator niet, maar of dit meldingen zijn over toename van radicalisering in het leger of de onbekende radicalisering waar de politie geen zicht op heeft is onduidelijk. De coördinator is tevreden over het Nederlandse publiek. Die tevredenheid vertaalt zich ook in een leger nieuwe rekruten voor het terreurbeleid van de NCTb. “Bestuurders, gemeenten, scholen en instellingen binnen de justitiële (jeugd)keten,” in de loop der jaren worden steeds meer mensen betrokken bij het beleid van de coördinator om radicalisering op te sporen, dreiging in te schatten en allerlei andere veiligheidstaken op zicht te nemen.
Deze ontwikkeling van het terroriseren van de samenleving heeft grote gevolgen zoals de toekomstige dreigingsbeelden laten zien. De oorlog tegen de terreur vindt zijn weg in allerlei beleidsterreinen en onderdelen van de samenleving zoals internet (“monitoring, surveillance, opsporing”), media (“zenders die zich mogelijk schuldig maken aan het uitzenden van antisemitische uitspraken en/of andere radicale uitingen”), dieper in de politie-haarvaten (“taakuitbreiding van het KLPD omvat onder andere het opstellen van een criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) terrorisme, opsporingsonderzoeken terrorisme, structureel produceren van kwalitatief goede dreigingsmeldingen, dreigingsinschattingen en dreigingsanalyses en persoonsbeveiliging”), migratie (“Grensbewaking en identiteitscontrole”/ “Internationale samenwerking bij grensbewaking”), militarisering van de veiligheid (“het project «Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking» (ICMS)”) en financiën. Of dat nog iets met de werkelijkheid te maken heeft, lijkt niet meer de vraag.
Een volgens de dienst in DTN-0 duistere stichting, Al Haramain Humanitarian Aid, werd vervolgd voor “terroristische activiteiten” en is op 5 januari 2006 vrijgesproken door het Hof Amsterdam omdat de “werkzaamheden of het doel van deze stichting niet in strijd zijn met de openbare orde.” De wens om terreur te oogsten lijkt onderdeel van de DTN’s geworden. De coördinator is blij met een veroordeling en gaat persoonlijk de strijd aan met de leden van de Hofstad groep of andere netwerken. “Bilal L. werd ten eerste schuldig bevonden aan voorbereidingshandelingen en bevordering van terroristische misdrijven en ten tweede aan rekrutering voor de gewapende strijd.” Bilal Lamrani was duidelijk boos op de samenleving. Hij had eerder vastgezeten voor het bedreigen van Geert Wilders en “in de gevangenis had Bilal gevraagd hoe hij aan semtex kon komen en op zijn usb-stick waren handleidingen gevonden voor het maken explosieven” (NRC Handelsblad 8 september 2007). Zie ook de internationale analyse van de DTN’s.
DTN-6 / 16 oktober 2006
Dreigingsbeelden worden gepresenteerd als afwegingen. De balans tussen dreigingen, aanwijzingen en weerstand vormen de basis van een ‘complexe’ formule waaruit dan het dreigingsniveau rolt, groen, geel, oranje of rood. DTN-6 geeft aan dat een “afweging van de nationale en internationale dimensie van de dreiging afgezet tegen de weerstand op basis van de bij de NCTb aangeleverde dreigingsinformatie tot deze conclusie leidt.” De coördinator schrijft dat “dit beeld de resultante is van een aantal uiteenlopende ontwikkelingen,” alsof het om een algoritme gaat van dreigingssoftware. Conclusie is dat: “de kans op een aanslag in Nederland reëel blijft.” Wat deze dreigingsexercitie voor meerwaarde heeft is onduidelijk. Als burger moet ik rekening houden met een aanslag op mijn trein, is in wezen wat de coördinator zegt. ‘Veiliger kunnen we het niet maken, angstiger wel,’ lijkt het devies. Hoewel de kans op een aanslag reëel is en blijkbaar blijft voor een bepaalde ongedefinieerde periode, schrijft de coördinator ook dat er “geen concrete dreiging” is.
Niets aan de hand zou je zeggen, maar de dienst heeft het hier over “gekende terroristische netwerken in Nederland”. Hoewel de coördinator het niet zegt impliceert “gekende netwerken” dat er ook ongekende of onbekende netwerken zijn die omschreven worden als “onvoorspelbaar en dynamisch” met een “aanzienlijke transnationale dimensie”. Is er nu niets aan de hand, kan vandaag een bom ontploffen of weet de coördinator het eigenlijk helemaal niet en goochelt hij wat met zijn dreigingsvocabulaire? De woordkeuze is ook explosief. Er zijn “kleine kringen van radicale moslims die bijzonder licht ontvlambaar zijn” en er moet rekening worden gehouden met “spontane uitbarstingen van individuen en groepjes.” Dit explosieve mengsel wordt nog verergerd door een “steeds toenemende radicalisering onder moslims in Nederland”. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat niet al het halve land in vlammen is opgegaan, gezien het brandbare taalgebruik van de NCTb.
De nationale dreiging is in een alinea samen te vatten volgens de dienst, met woorden als “gekende terroristische netwerken”, “licht ontvlambaar”, “spontane gewelddadige uitbarstingen” en een verwijzing naar twee bomkoffers die eind juli 2006 in Duitse treinen waren geplaatst. Twee Libanezen werden voor het bomkoffercomplot veroordeeld tot twaalf jaar en levenslang. De beide mannen zeiden dat zij met opzet de koffers hadden gebouwd om niet te ontploffen. De coördinator verwees niet naar een ‘aanslag’ met een metalen plaat op een internationale trein van Amsterdam naar Frankfurt op 29 januari 2006 of twee aanslagen in april en juni 2004 met vier metalen platen op een sneltrein bij Castrop-Rauxel. Het Duitse voorbeeld laat zien dat de relatie tussen moslims en een poging om schade toe te brengen aan een trein een aanslag is en een ongedefinieerde aanslag op een trein als incident niet de moeite van het publiceren waard is. Het jihadistische vocabulaire is alom aanwezig zodat het zelfs niet-jihadistische dreiging definieert. Voor Anders Breivik stelt de coördinator terreur in twee zinnen: “De aanhouding van 17 extreemrechtse potentiële terroristen in België laat zien dat een escalatie van politiek geweld uit niet-jihadistische hoek als risico serieus moet worden genomen.” Veel van de arrestanten kwamen kort na de aanhouding weer vrij.
Het niet-jihadistisch gevaar heeft wel degelijk iets met het jihadistisch gevaar te maken. Bij polarisatie schrijft de coördinator: “In de afgelopen periode was er sprake van diverse gevallen van interetnisch geweld. In meer dan de helft van die gevallen is duidelijk sprake van extreemrechts geweld door Lonsdale jongeren, Skinheads en de Nationale Alliantie.” Of het hierbij is gekomen tot een confrontatie tussen de jihadisten en de niet-jihadisten is onduidelijk, ook laat de dienst in het midden om hoeveel en wat voor gevallen het ging. De radicalisering vindt dus blijkbaar aan beide kanten van de medaille plaats, maar eigenlijk is het allemaal jihadisering: “Waar in het verleden incidenteel personen met een Turkse achtergrond opdoken in lokale jihadistische netwerken met vooral een Noord-Afrikaans karakter, duiken nu kleine groepen jongeren op die als geheel lijken te jihadiseren.” De coördinator is blij om weer terug te zijn bij zijn jihadistisch vijandbeeld, want in een tweepolige wereld, past niet-jihadistische dreiging alleen als moslims ook gejihadiseerd zijn. De moslims zijn een gevaar: “De aanhoudende radicalisering onder een deel van de moslimjongeren in Nederland is een zorgwekkende ontwikkeling die de dreiging ook op langere termijn aanzienlijk blijft beïnvloeden.”
DTN-7 / 20 december 2006
DTN-7 borduurt voort op DTN-5 als het om de al dan niet reële dreiging gaat. Ten eerste zijn “er geen concrete aanwijzingen dat nationale netwerken aanslagen voorbereiden,” maar het gevaar is wel reëel. Dat komt door “de voortdurende radicalisering” die zelfs ondanks de weerstand doorzet, waardoor je de indruk hebt dat half Nederland aan het radicaliseren is. Hoe dat komt verklaart de coördinator door islamitische radicalisering door jongerenpredikers die lezingen verzorgen. Daarnaast vormen de “«informele islamitische huwelijken», waardoor vrouwen onder invloed komen van radicaal-islamitische netwerken” volgens de dienst een groot gevaar. Het is volgens de NCTb namelijk “gebleken dat deze huwelijksvorm breder verspreid is binnen moslimkringen dan voorheen werd aangenomen.” Vervolgens stelt de coördinator dat “geen aanwijzingen” en “toenemende radicalisering” wel degelijk leiden tot “enkele risicovolle internationale ontwikkelingen” die uitmonden in “een materialisering van de ongekende dreiging.” Bij de internationale analyse van de DTN’s wordt aandacht besteedt aan de ‘unknown unknowns’ van Donald Rumsfeld.
De coördinator doelt op “gelijkgezinde individuen die elkaar makkelijk weten te vinden en aan de ontplooiing van terroristische activiteiten werken. Jongeren kunnen in een tijdsbestek van enkele maanden zelf een dergelijke operationele cel vormen. Dergelijke processen lijken deels buiten de tot nu toe bekende patronen van terroristische netwerken te vallen, en kunnen in potentie ook in Nederland plaatsvinden.” Of dit allemaal ook echt is, of door de coördinator uit zijn duim gezogen, blijft onduidelijk. Alles is natuurlijk mogelijk, maar om dreiging te baseren op alles wat mogelijk is, lijkt niet een beeld maar een schrikbeeld te willen opwekken. Ditzelfde lijkt ten grondslag te liggen aan de Marokkaanse netwerken die kunnen zorgen voor de “mogelijke import van jihadistische elementen.” “Niet uit te sluiten valt dat er contacten zijn tussen dergelijke Marokkaanse netwerken en geestverwanten in Nederland.” De gedachtegang lijkt te zijn: In Marokko worden verdachten aangehouden in het kader van terrorisme onderzoek. In Nederland wonen Marokkaanse Nederlanders, die hebben vast familie en vrienden daar. Misschien is een van de verdachten bevriend met iemand in Nederland, die kan ook deel zijn van het netwerk en zo is het allemaal bedreigend.
In deze wereld van onbekend gevaar en totale oorlog, ziet de coördinator ook een toenemende polarisatie en valt het hem op dat “ten opzichte van de vorige rapportageperiode meer gewelddadige interetnische incidenten bij de politie bekend zijn geworden. Bij meldingen over rechts-extremisme is vaak sprake van geweld. Ook het online rechtsradicalisme baart zorgen. Tevens bestaan er zorgen over het verschijnsel van onverdraagzaam isolationisme bij sommige groepen moslims in Nederland. In deze kringen worden intolerante opvattingen gehuldigd over andersdenkenden en andersgelovigen.” Of de dienst het nu over zichzelf heeft is onduidelijk. Worden er diverse incidenten op een hoop gegooid? Of is er werkelijk iets aan de hand. Het wordt niet duidelijk, er lijken zelfs “parallelle machtsstructuren” te zijn of te ontstaan.
Bij het tegengaan van radicalisering lijkt de coördinator de oorzaken te willen bestrijden zoals discriminatie op de arbeidsmarkt, maar tegelijkertijd blijft de inzet vooral repressief zoals bijvoorbeeld het inzetten van het maatschappelijk middenveld als anti-terreur brigades: “Hierbij valt te denken aan het opzetten van een gebiedsgerichte aanpak, het activeren en ondersteunen van professionals (agenten, leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d.).” Deze multidisciplinaire verstoring van de overheid wordt ook toegepast op zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’. In DTN-0 was de coördinator nog openhartig over de weinig rechtsstatelijke Bibob middelen om een ‘organisatie’ op de knieën te krijgen, nu kan de dienst daar niet meer zo openhartig over zijn. “Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de organisaties die als radicaliseringshaard zijn aangemerkt en de maatregelen die worden getroffen.”
Het gebrek aan respect voor de rechtsstaat bij de coördinator is ook af te lezen uit de wijze van rapportage over gerechtelijke uitspraken. De coördinator beschrijft een uitspraak van de rechtbank in de zaak van ex-verdachten uit de zogenaamde Arles-zaak. “De rechtbank heeft, evenals in een eerdere schadevergoedingszaak van een ex-verdachte van een terroristisch misdrijf, besloten tot een veel hogere schadevergoeding dan standaard wordt toegekend.” De coördinator is daar ongelukkig mee want “het risico is aanwezig dat uitgekeerde gelden gebruikt zullen worden voor ondersteuning van terroristische activiteiten.” Waar deze mening van Joustra op is gebaseerd, is onduidelijk. De verdachten zijn namelijk onschuldig en hebben onschuldig in de gevangenis gezeten en eisen daarom een schadevergoeding. Joustra steunt daarom ideeën van zijn VVD-partijgenoot Frans Weekers, later staatssecretaris van Financiën in het eerste en tweede kabinet Rutte, die een “algemene en wettelijke schadevergoedingsregeling voor ex-verdachten van terrorisme” wilde.
Conclusie DTN 2006
Dreigingsanalyse is niet eenvoudig. Hoe moeten signalen worden beoordeeld en wat kan er nu wel of niet gebeuren? Achteraf gezien, als er iets al dan niet gebeurd is, is het makkelijk praten over het al dan niet zwaar aangezette dreigingsbeeld. De dienst heeft dus een moeilijke taak, maar is dat in werkelijkheid ook zo. De coördinator krijgt informatie van verschillende opsporings- en inlichtingendiensten. Op basis van die informatie, meestal verwoordt in ontwikkelingen en aanwijzingen, wordt een inschatting van het gevaar gemaakt. Aan de andere kant van het spectrum van de enigszins concrete informatie zijn er de veronderstellingen, de mogelijkheden, de fantasieën van de dienst zelf. En die waandenkbeelden zijn eindeloos, want in een bipolaire wereld, waarbij de andere partij is verworden tot de as van het kwaad, zijn het demonen waar tegen gevochten moet worden. En demonen zijn duivels, schimmen in een verder vredige wereld. Om niet het verwijt te krijgen dat de dienst niet had gewaarschuwd is de dreiging altijd reëel en is het niveau substantieel. Zo ontstaan ook gedachten over zelfmoordaanslagen die niet alleen niet voorkomen kunnen worden (DTN-2), maar die ook echt kunnen plaatsvinden (DTN-4). We moeten voorbereid zijn en of de dienst er zicht op heeft is onduidelijk. Er zijn allerlei netwerken waar wij geen zicht op hebben, wij, het Nederlandse publiek. “De dreiging is complexer en omvattender” en alleen de coördinator is bij machte om de terroristische netwerken te doorgronden. Toch is onduidelijk of de NCTb er daadwerkelijk zicht op heeft, want veel van de netwerken zijn virtueel en niet gekend, de woorden complex en omvattender zijn daarom verhullend. Ondanks deze onduidelijkheid over de kennis van de coördinator is voor de NCTb één ding wel duidelijk. De dreiging is alleen jihadistisch, want voor een ander beeld is geen plaats in de schrikbeelden van de dienst. Twee niet werkende bomkoffers zijn een aanslag en drie keer een aanslag met metalen platen op een hoge snelheidstrein zijn incidenten, zonder noemenswaardige vermelding in het DTN. In het eerste geval zijn twee moslims aangehouden en dus is het jihadistische terreur, in het tweede geval is er misschien niet eens onderzoek gedaan, de coördinator is er niet in geïnteresseerd. Het tweede jaar van het DTN, 2006, markeert de opkomst van de ongekende netwerken die in 2007 volledig tot ontplooiing komen. Ook de terrorisering van de samenleving in zijn geheel krijgt steeds meer vorm in 2006. Iedereen wordt ingezet op zoek naar het gevaar, naast agenten worden leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d. ingezet in de speurtocht naar de radicalisering. Later worden daar ook vertrouwenspersonen en anderen aan toegevoegd. En terreurbeleid wordt toegepast op steeds meer geledingen van de samenleving zoals internet, media, migratie, militarisering van de veiligheid en financiën. De dienst heeft in het derde jaar van haar bestaan haar vleugels uitgeslagen, niemand kan meer om de schrikbeelden heen.
2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld
DTN-8 / 25 april 2007
Na twee jaar gespannen te hebben gewacht op de aanslag, moet Joustra bekennen dat het toch allemaal wat overdreven was. Het eerste jaar DTN’s werd gekenmerkt door de nasleep van de moord op Theo van Gogh en de spanning rond Samir A. Toch bepaalden deze twee elementen slechts een klein deel van de dreiging voor Nederland volgens de dienst. De toenemende radicalisering, rekrutering en training hadden de overhand. Begin 2007 blijkt er plots toch een ander inzicht. De coördinator stelt dat “sinds dreigingsbeelden uit oktober 2006 er sprake leek van een afname van de concrete dreiging in Nederland die zich doorzette.” Waarom hij de tekst in de verleden tijd schrijft is onduidelijk, want zijn conclusie is dat de dreiging ook echt is afgenomen, maar blijkbaar twijfelt hij zelf nog. “Naast deze afname van de concrete binnenlandse dreiging, die vermoedelijk van langere duur zou zijn, bleken potentiële dreigingen zich niet te concretiseren,” vervolgt hij alsof er een lange periode van rust aan zal komen, maar dat zal niet langer dan een jaar zijn. Hij stelt dat bij het besluit om van substantieel naar beperkt te gaan “het zwaartepunt van de dreigingsafweging naar de potentiële dreiging, onder andere vanuit de aanwezige radicalisering in Nederland, alsmede naar de internationale context en het internationaal profiel van Nederland.”
Dreiging is geen wetenschap, maar wie DTN’s van 2005 en 2006 doorneemt krijgt het idee dat de boel op ontploffen staat, terug naar beperkt lijkt een anticlimax. “De situatie rond de gekende jihadistische netwerken in Nederland is opnieuw als vrij rustig te omschrijven,” stelt de NCTb in april 2007 terwijl een paar maanden eerder nog de gehele radicale moslimgemeenschap aan het radicaliseren was. In een paar maanden blijkt het overheidsbeleid effectief in het bestrijden van het jihadisme, “bij nog bestaande netwerken is sprake van een kloof tussen het jihadistische ideaal en de praktijk.” Tevens zou er geen leiderschap zijn bij de toekomstige aanslagplegers, alsof de dienst zit te wachten op een goed geoliede bende die dood en verderf zaait.
Het is onduidelijk wat de dienst nu wil zeggen, want hoewel er geen leiderschap is, neemt het salafisme hand over hand toe in Nederland. “Het salafistische gedachtegoed heeft in 2005 en 2006 sterk aan invloed gewonnen in Nederland.” Salafisme lijkt ook hot te zijn: “Los van de verbreiding van het salafisme is er sprake van een levendige jeugd- en internetcultuur waarin vooral de polemiek tussen sympathisanten van de gewelddadige en niet-gewelddadige jihad opvalt.” Eigenlijk is er niets veranderd na 2006. Ook qua polarisatie is er niets veranderd stelt de coördinator, misschien is het zelfs verslechterd: “Het aantal interetnische conflicten is wederom toegenomen. De omvang van ongeorganiseerd extreemrechts is in deze rapportageperiode toegenomen.” Om de polarisatie nog even kracht bij te zetten stelt de coördinator dat er ook “confrontaties met antifascisten zijn”, soms zelfs heimelijk. Heimelijk is ook het optreden van de overheid in het kader van de zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’: “In het afgelopen jaar zijn in het kader van de aanpak van enkele radicale salafistische moskeeën op zowel nationaal als lokaal niveau diverse maatregelen uitgevoerd.” Of deze weinig rechtsstatelijk druk van de overheid zin heeft gehad is onduidelijk want “Ondanks de druk op de salafistische moskeeën is in het afgelopen jaar het zelfvertrouwen van de salafistische centra en de ideologische beïnvloeding vanuit de moskeeën onverminderd toegenomen.”
DTN-9 / 4 juni 2007
Het tweede dreigingsbeeld met beperkt niveau begint met een geruststellende alinea: “De concrete dreiging is inmiddels gestabiliseerd op het niveau zoals beschreven in het vorige dreigingsbeeld.” Al was het geschetste beeld in DTN-8 niet helder, het is natuurlijk prettig dat de dreiging in werkelijkheid beperkt is, de dienst heeft niet gelogen. De alinea die volgt verstoort dit beeld volledig. Dacht Nederland net dat er niets aan de hand is, moet er wel rekening worden gehouden met een vuile bom. “De kans dat bij een eventuele aanslag in Nederland chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen (CBRN) worden gebruikt is net als in 2006 klein maar reëel.” Wat de coördinator met deze CBRN-dreiging wil zeggen is onduidelijk, de massavernietigingswapens komen sinds DTN-5 in de oneven DTN’s elke keer terug (DTN-5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, meestal een DTN met een voortgangsrapportage terrorismebestrijding). Om de dreiging kracht bij te zetten stelt de NCTb dat “er dit jaar weer enkele CBRN-incidenten in het buitenland te noteren vallen, zoals het gebruik van chloor als middel voor aanslagen in Irak.” Wat dit bijdraagt aan de weging van het dreigingsniveau is onduidelijk, maar later zal blijken dat Joustra naar een substantieel niveau moet schrijven, dus kan een CBRN-dreiging daar wel een functie in vervullen.
Naast CBRN besteedt de dienst ook veel aandacht aan “explosieven”. In DTN-7 schrijft de dienst dat “op de korte termijn van zelfgemaakte explosieven een grotere dreiging uit gaat dan van CBRN-middelen”. Volgens de NCTb komt dit omdat “jonge, lokaal geradicaliseerde jihadisten in het westen roekelozer zijn en meer vanuit emotie zijn gericht op onmiddellijke gewelddadige actie.” In DTN-13 stelt de coördinator dat “het Nederlandse project zelfgemaakte explosieven is opgezet naar aanleiding van de observatie dat het merendeel van alle (pogingen tot) aanslagen in Europa plaatsvindt met explosieven op basis van vrij verkrijgbare chemicaliën.” De coördinator schrijft niet
artikel als pdf
De jihadistische tunnelvisie van de NCTV (I en II)
Het verwrongen wereldbeeld van de NCTV I kort NL
Jihadistische angstvisioenen NCTV (II kort wereld)
Jihadistische angstvisioenen NCTV (II analyse were
DTN-37
DTN-36
DTN-35
DTN-34
DTN-33
DTN-32
DTN-31
DTN-30
DTN-29
DTN-28
DTN-27
DTN-26
DTN-25
DTN-24
DTN-23
DTN-22
DTN-21
DTN-20
DTN-19
DTN-18
DTN-17
DTN-16
DTN-15
DTN-14
DTN-13
DTN-12
DTN-11
DTN-10
DTN-9
DTN-8
DTN-7
DTN-6
DTN-5
DTN-4
DTN-3
DTN-2
DTN-1
DTN-0