“Nee, artikel 1 van de Grondwet verbiedt dat!” Zo luidt kortweg de redenering van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als antwoord op een informatieverzoek over onderzoek naar discriminatoir handelen van de politie-organisatie. “Artikel 1 Grondwet biedt een belangrijke basis voor de bestrijding van discriminatie. … Artikel 1 Grondwet formuleert daarmee een norm waaraan de overheid, en daarmee ook de politie-organisatie, zich jegens de burger dient te houden. Er zijn dan ook geen stukken voorhanden waaruit blijkt dat de politie bij de uitoefening van haar taken, deze uitoefent op een wijze waarop etnisch wordt geprofileerd c.q. gediscrimineerd,” schrijft de heer Schoof, directeur-generaal politie, in juli 2012. Schoof is op dit moment Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het antwoord is opmerkelijk, want of alle functionarissen van het apparaat zich aan deze gouden regel houden is onbekend. Regiopolitie Gelderland Zuid verschaft informatie over enkele klachten over discriminatoir optreden van de politie. Een boa (buitengewoon opsporingsambtenaar) klaagt over een politiecollega die gezegd zou hebben: “We gaan een gesprek onder blanken voeren.” En bij de inbeslagname van een mini-bike ontstaat een discussie, waarbij een agent gezegd zou hebben: “kutmarokkanen, kruimelvriendje.” Zijn dit incidenten, is het structureel, bevordert het politie-apparaat zelf discriminatoir optreden, speelt de cultuur van de organisatie als zodanig een rol bij zowel incidenteel als mogelijk structureel discriminatoir optreden, allemaal vragen die je zou kunnen bedenken. Het antwoord van het ministerie is echter nee, wij discrimineren niet, omdat de Grondwet dat verbiedt. Einde discussie.
Een probleem bij de beoordeling of de politie discrimineert, dus artikel 1 van de Grondwet overtreedt, wordt gevormd door de cijfers, de duiding en de presentatie van die cijfers. Er zijn verschillende rapportages. Het overzicht van discriminatieklachten en –meldingen wordt geregistreerd bij antidiscriminatievoorzieningen. Het laatste overzicht verschaft cijfers van 2007 tot en met 2011. De feitenkaarten discriminatiemeldingen RADAR maken onderdeel uit van deze kerncijfers, maar RADAR heeft wel al de cijfers over 2012 gepresenteerd. Naast deze cijfers produceren ook het Meldpunt Discriminatie Internet, het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), het Openbaar Ministerie, het College voor de Rechten van de Mens, de politie via haar Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD), de Anne Frank Stichting, het Verwey-Jonker Instituut en het Sociaal en Cultureel Planbureau rapporten en cijfers over racisme en discriminatie. Hier zal geen onderscheid gemaakt worden tussen racisme en discriminatie, ook definities, exacte cijfers en mogelijke trends over het toenemen of afnemen van deze verschijnselen worden hier niet geanalyseerd. Evenmin de relaties tussen de verschillende non-gouvernementele organisaties en de overheid. Alleen de vraag of er iets te zeggen valt over discriminatie door de overheid en specifiek door de politie, wordt hier behandeld.
De overheid discrimineert
Bij de meeste rapporten wordt veel aandacht besteed aan de burger als de verdachte van discriminatoir handelen. Deze ‘verdachten’ worden uitgebreid geanalyseerd. Vindt er discriminatie plaats van ras, seksuele voorkeur, herkomst/etniciteit, antisemitisme, religie/levensovertuiging, sekse, politieke overtuiging, handicap, neemt discriminatie toe of af, wat is het geslacht van de ‘dader’ en het slachtoffer en andere aspecten van de burger als verdachte en slachtoffer. Voor de bestrijding van discriminatie kunnen dat belangrijke gegevens zijn, maar die individuele benadering moet niet ten koste gaan van de systeembenadering. Vindt racisme en discriminatie plaats in een institutioneel kader en als dat zo is, welk institutioneel kader is dat dan. Bij de jaarlijkse kerncijfers van de discriminatiebureau’s wordt dit institutionele karakter in beeld gebracht door de maatschappelijke terreinen weer te geven. In andere rapporten komt dit niet terug. Door de jaren heen is onderscheid gemaakt tussen de volgende terreinen: Arbeidsmarkt, Buurt/wijk, Openbare ruimte/publiek domein, Privésfeer, Collectieve voorzieningen, Onderwijs, Politie /justitie, Commerciële dienstverlening, Huisvesting, Horeca/amusement, Media en reclame, Publieke/politieke opinie en Sport/recreatie. Deze velden zijn grofweg in te delen in publieke sector, de private sector en vermaak (markt), de directe omgeving en politieke/media uitingen. De arbeidsmarkt wordt bij de jaarlijkse kerncijfers als aparte rubriek opgenomen maar kan evenzeer worden ondergebracht bij zowel de publieke als de private sector.
De cijfers van 2011 geven een indicatie over de verdeling in maatschappelijke velden. De percentages zijn van de 6.391 klachten/meldingen die zijn verzameld. Van het aantal meldingen gaat rond de 6% over reclame-uitingen, uitspraken van politici op de televisie, columns in diverse media en andere als discriminerend ervaren uitingen van publieke persoonlijkheden. Discriminatie in de sport, scheldpartijen op het voetbalveld en toegang tot bepaalde verenigingen, vormt maar 2% van de klachten en de horeca rond de 8% (vooral deurbeleid), samen goed voor 10% van de meldingen. De private sector, waaronder de commerciële dienstverlening (detailhandel, banken en openbaar vervoer)(8%) en de huisvesting (bemiddeling en toewijzing van woonruimten)(2,6%) kan worden geschaard, is goed voor rond de 11% van de klachten. De private sector samen met sport en vermaak komt uit op 21% van de discriminatieklachten. Discriminatie in de publieke sector zoals Collectieve voorzieningen (gezondheidszorg en uitkeringsinstanties)(8,7%), onderwijs (relatie tussen studenten en tussen leerling en docent en schooladviezen)(5,3%) en tot slot politie/justitie waaronder discriminatie door de politie (5,4%), komt ook uit op rond de 20%. Direct daarop volgt discriminatie tussen burgers op straat of in de privésfeer met 21% meldingen (Openbare ruimte/publiek domein (onbekenden op straat) 8,9%, Buurt/wijk (burenruzies) 9,8%, Privésfeer (binnen relaties en families) 1,7%). Tot slot is er de arbeidsmarkt waar verhoudingsgewijs het meest wordt gediscrimineerd, rond de 30%. De arbeidsmarkt bestaat echter uit een publiek deel en een privaat deel. Volgens cijfers van het Ministerie van BZK (2010b) en CBS (2010b) opgenomen in ‘een verkenning van de toekomstige arbeidsmarkt van de overheid’ uit 2012 is een kwart van de Nederlandse beroepsbevolking werkend in de publieke sector. Zonder de onderliggende klachten is het moeilijk te duiden hoe groot het percentage is van discriminatie in de publieke arbeidsmarkt. Gemakshalve wordt hier ook een kwart van de discriminatiemeldingen/klachten op de arbeidsmarkt genomen (7,5%). Samen met de andere cijfers hebben ruim een kwart van de discriminatie uitingen betrekking op incidenten in de publieke sector (20% plus 7,5%).
De burger als verdachte van discriminatie
In de media wordt vaak melding gemaakt van racistische leuzen of vernielingen (vallen vooral onder openbare ruimte/publiek domein 8,9%), deurbeleid (horeca 7,6%) en een enkele keer over racisme bij burenruzies (9,8%) en op de sportvelden (2%). Deze incidenten vormen ongeveer een kwart van de meldingen (28,3%). Regelmatig wordt er onderzoek gedaan naar racisme op arbeidsmarkt. Daarbij gaat het vooral over de uitzendbranche, die een discriminerend selectiebeleid zou voeren. Bijna nooit komt discriminatie door de overheid ter sprake evenals discriminatie door de politie. Dit terwijl het aantal meldingen van discriminatie in de sport de helft is van de discriminatieklachten over de politie. Dit beeld zoals weergegeven in de media is ook terug te vinden in ‘Racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie in Nederland. Rapportage incidenten, aangiften, verdachten en afhandeling 2010 en 2011’ van het Verwey-Jonker Instituut. De onderzoekers van Verwey-Jonker hebben de politiebestanden kunnen doorzoeken op discriminatoire incidenten. Zij komen op een totaal van 4.107 vermeldingen in de politiebestanden. Hierbij maken zij onderscheid tussen racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie. Het instituut verdeelt de aard van de incidenten in diefstal, bekladding, vernieling, geweld, bedreiging, overlast, belediging, wapenbezit, manifestaties en aandachtsvestigingen en discriminatie. De overheid als dader komt niet terug in de bestanden van de politie, althans het Verwey-Jonker instituut vermeldt daar niets over. De indeling naar aard van incidenten die het instituut maakt, kijkt vooral naar racisme en discriminatie in de openbare ruimte / het publieke domein (dit geldt vooral voor bekladding, vernieling, overlast, manifestaties en aandachtsvestigingen), volgens de kerncijfers 8,9% van de discriminatie meldingen. Bij de andere incidenten, diefstal, belediging, bedreiging, geweld, wapenbezit en discriminatie, is het niet eenduidig vast te stellen waar het precies onder valt, maar dit zal vooral burenruzie, sportvelden en eventueel deurbeleid zijn. Het Verwey-Jonker instituut richt zich dus net als de media in haar rapportage vooral op de burger als dader.
Het Verwey-Jonker instituut volgt met deze benadering bij het rapport ‘Racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie in Nederland’ uit 2013 (in opdracht van de Anne Frank Stichting) de Poldis rapportages die het instituut voor het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de Nederlandse politie opstelde. Bij Poldis wordt in plaats van aard van de incidenten de term verschijningsvorm gebruikt. Opnieuw zijn de openbare ruimte / het publieke domein oververtegenwoordigd (bekladding/bekrassing, vernieling, het aanbrengen van rechts-extremistische tekens/teksten, openlijke geweldpleging). Poldis 2011 benadrukt evenals het Verwey-Jonker rapport voor de Anne Frank Stichting dat “inbraken en berovingen met een discriminatoir karakter zeldzaam zijn”. Opnieuw worden belediging en bedreiging vermeldt, maar ook mishandeling en pesten. Het maatschappelijke terrein komt niet voor in de Poldis rapportages. Wel is de rubriek weigering van toegang opgenomen, maar daar wordt in de tekst niet verder op ingegaan. Dat het bij de politiegegevens niet gaat om overheidsfunctionarissen, maar om burgers wordt duidelijk uit de paragrafen ‘belediging van ambtenaar in functie’ (Poldis 2011) en ‘Antisemitisme, racisme, discriminatie en extreemrechts geweld tegen de politie’ (Racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie in Nederland 2010/2011). Een paragraaf ‘belediging van burgers door een ambtenaar in functie’ is in de rapporten niet opgenomen. Deze analyse komt overeen met de wijze van presenteren van de Poldis rapportages, het gaat om een criminaliteitsbeeld discriminatie, zoals er een criminaliteitsbeeldanalyse Turkse organisaties of ideologische misdaad bestaat.
Criminaliteitsbeeldanalyse: de ambtenaar als slachtoffer
Niet meer de maatschappelijke velden staan centraal, maar de verschijningsvormen van discriminatie en racisme door burgers. Het criminaliteitsbeeld richt zich op de burger als verdachte of dader. De ambtenaar in functie kan geen dader meer zijn. De ambtenaar in functie is slachtoffer. Zowel Poldis als het rapport ‘Racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie in Nederland’ maken melding van incidenten waarbij de politie het slachtoffer is. In 2008 ging het om 176 incidenten (8% van 2.238), in 2009 om 169 (8% van 2.212), in 2010 324 (13% van 2.538) en in 2011 500 incidenten (18% van 2.802). In Poldis 2010 worden de incidenten afgedaan als beledigingen: “Hierbij is het niet mogelijk ordinaire scheldpartijen te scheiden van daadwerkelijke discriminatoire scheldpartijen. Politieagenten worden regelmatig uitgescholden voor onder andere homo, nazi, jood.” In Poldis 2011 wordt er een poging gedaan om op de beledigingen een discriminatoir label te plakken. “Bij de 500 incidenten tegen ambtenaren in functie is bij 114 sprake van incidenten met een discriminatoir karakter. De overige 386 zijn incidenten, voornamelijk beledigingen, waarbij sprake is van discriminatoire uitingen.” Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) vraagt zich af of dit onderscheid stand kan houden: “Bedoeld is om de intentie van de dader om ‘gewoon’ te beledigen te onderscheiden van discriminatie. Het is alleen zeer de vraag of de gegevens voldoende informatie bevatten om dit te kunnen, aangezien de dader over het algemeen niet gevraagd is naar de intenties.” Het SCP laat in het midden of de indirecte weg die bij Poldis 2011 is gekozen om discriminatie vast te stellen wel soelaas biedt. “Daarom is via indirecte weg geprobeerd dit onderscheid te maken door na te gaan of de uiting van toepassing kan zijn op de identificatie van het slachtoffer. Heeft degene die wordt uitgescholden voor homo inderdaad die seksuele gerichtheid?”
Zou de voormalig directeur-generaal politie van het ministerie van Veiligheid en Justitie dan gelijk hebben? De overheid discrimineert niet omdat artikel 1 van de Grondwet dat verbiedt? Zitten de kerncijfers van de antidiscriminatievoorzieningen ten aanzien van de publieke sector er dan volstrekt naast? Klopt het dan niet dat 20% van de discriminatieklachten / meldingen betrekking hebben op publieke sector en dan is de arbeidsmarkt component nog niet eens toegevoegd aan dit percentage (anders zou het om een kwart van de meldingen gaan). En die 342 klachten van burgers over politiefunctionarissen die volgens hen discrimineerden (uit de kerncijfers), bijna één klacht per dag in 2011, zijn dat allemaal verzinsels? En de klachten die burgers direct neerleggen bij de politie? Ook al zijn dat er slechts enkelen per jaar per korps, zijn dat slechts ‘klagende’ burgers?
Discriminatie klachten politie
De politie Limburg Noord, nu onderdeel van politie Limburg, voegde het criminaliteitsbeeld Discriminatie 2010 provincie Limburg, opgesteld door politie, openbaar ministerie en Antidiscriminatievoorziening Limburg toe aan het WOB-besluit. Bij de paragraaf maatschappelijke terreinen staat als aandachtspunt “17% van de klachten hebben betrekking op collectieve voorzieningen, zoals gemeenten, uitkeringsinstanties, gezondheidszorg en jeugdzorg”. Het aantal klachten over de ‘politie/OM/vreemdelingendienst/Justitie is in 2010 zes van de 240 (2.5%). Uit de vrijgegeven stukken wordt niet duidelijk wat er met de klachten ten aanzien van politie en collectieve voorzieningen is gedaan. Hoewel in het informatieverzoek niet werd gevraagd om specifieke klachten van burgers, hebben een aantal korpsen wel gegevens over klachten verstrekt.
Regiopolitie Utrecht, nu onderdeel van politie Midden-Nederland schrijft: “Ten aanzien van de klachten is de categorie ‘discriminatie’ voor het eerst opgenomen in 2010 en betrof het over dat jaar 4 klachten en in het jaar 2011 slechts 2 welke op discriminatie zagen (drie ongegrond en drie afdoening red.). … Ten aanzien van de aangiften betrof het in de jaren 2008, 2009 en 2011 slechts 1 aangifte per jaar.” Dit gaat alleen over discriminatie, maar bijvoorbeeld in ‘Poldis 2011’ en ‘Racisme, antisemitisme, extreemrechts geweld en discriminatie in Nederland 201/2011’ wordt naast discriminatie ook belediging, bedreiging en andere aspecten meegenomen. Als in navolging hiervan de cijfers van de jaarverslagen klachten van 2010 en 2011 van Utrecht worden bekeken, valt vooral de rubriek bejegening/houding/gedrag op (2011; 83 en 2010; 240). Bij die klachten zou ook heel goed een discriminatoire component een rol hebben kunnen spelen. Uit de gepresenteerde gegevens wordt dat niet duidelijk. Bejegening blijkt bij meerdere korpsen de grootste rubriek onder de klachten. Zie hiervoor de kaders over de regio’s Haaglanden, Zaanstreek-waterland en Gelderland Midden. In de beleidsnota discriminatie van de Raad van Hoofdcommissarissen van augustus 2008 wordt opgemerkt dat “klachten over vermeende discriminatie vaak worden geregistreerd als bejegeningsklachten.”
Regiopolitie Gelderland Zuid, ook onderdeel van politie Oost-Nederland verschafte een overzicht van de klachten met een discriminatoir karakter. In 2006 gaat het om vier klachten in 2007 ook vier, 2008 om zes klachten, in 2009 om zeven, 2010 om één klacht en in 2001 om twee klachten. Bijna alle klachten worden ongegrond of niet ontvankelijk verklaard, slechts drie klachten zijn gegrond bevonden door de commissie. Gelderland-Zuid verschaft geen inzicht in de cijfers ten aanzien van de bejegening van burgers, maar wel enkele voorbeelden van de klachten. In 2006 dient iemand een klacht in. Hij krijgt een bekeuring in verband met handsfree bellen. “Agent zou gezegd hebben: wij in Nederland hebben regels”. In 2008 dient iemand een klacht in over een agent die gezegd zou hebben: “Als het je niet bevalt ga dan maar naar je eigen land terug”. Klager kreeg twee boetes van de agent. Beide klachten zijn ongegrond verklaard. Een klager die twee moeders heeft klaagde over een agent die gezegd zou hebben: “Waar is je vader, en mis je, je vader niet”. Klacht is gegrond verklaard.
En de politie?
Hoewel er geen cijfers en voorbeelden zijn van alle korpsen, veel klachten ongegrond worden verklaard, de kerncijfers van de antidiscriminatie voorzieningen volstrekt niet sluitend zijn, de klachten over de overheid bij het Verwey-Jonker instituut, Anne Frank Stichting, LECD en andere onderzoeksorganisaties zijn verdwenen, kan er wel worden gesteld dat de politie discrimineert. De schaal waarop dat plaats vindt is onduidelijk. Of het structureel is, op grote schaal plaatsvindt of slechts één keer per jaar is uit alle rapportages die de afgelopen vijf jaar zijn geproduceerd niet te constateren. De Racisme Monitor 2009 stelt dat “het aantal klachten over discriminerend politie-optreden afgelopen jaren is gedaald. Het leeuwendeel van de klachten gaat over discriminatie op grond van ras.” De kerncijfers laten een tweehonderd tal klachten per jaar zien van 2005 tot en met 2009 en dan een verdubbeling. De politie lijkt zelf niet geïnteresseerd in de schaal waarop discriminatie plaatsvindt. Naast de opmerking van de heer Schoof van het ministerie van Veiligheid en Justitie schrijven de verschillende korpsen dat zij geen informatie hebben met betrekking tot zowel het mogelijke individueel structureel als het institutionele karakter van discriminatie bij de politie. “Ik kan u meedelen dat er bij de politie Twente geen documenten op dat gebied aanwezig zijn,” schrijft Politie Twente. De Amsterdamse politie zegt dat er “binnen de organisatie eigenlijk maar één document is dat tegemoet komt aan dit onderwerp en dat wordt 11 oktober a.s. tijdens een Seminar Selectiemechanismen gepresenteerd.” De korpsen van Noord-Nederland geven aan dat: “uw vraagstelling voorgelegd is aan de contactpersoon die ‘discriminatie’ in portefeuille heeft en zij heeft mij verleden week bericht dat ze geen wetenschap heeft van casuïstiek of beleidsdocumenten in de drie noordelijke korpsen.” De landelijke politie, het KLPD, waaronder ook de spoorwegpolitie, verkeerspolitie, waterpolitie vallen meldt: “Ik kan u melden dat er binnen het KLPD geen documenten berusten. In aanvulling hierop wil ik opmerken dat het KLPD een ander contact met burgers heeft dan de 25 regiokorpsen. De contacten van het KLPD zijn ‘vluchtiger’. Op het water, op het spoor en in het verkeer bedien je geen ‘vast’ publiek zoals in een wijk, maar kom je steeds een ander publiek tegen. Ook in deze contacten is etnisch profileren en/of discriminatoir handelen niet uitgesloten, maar vooralsnog heb ik geen signalen ontvangen dat KLPD collega’s zich schuldig zouden maken aan etnisch profileren discriminatoir handelen.”
“Uit informatie van Bureau Interne Zaken, de klachtenafhandeling en de vertrouwenspersonen van het korps Rotterdam-Rijnmond blijkt dat discriminatie van burgers door de politie geen issue is binnen ons korps,” schrijft de korpschef van Rotterdam-Rijnmond. “Uit onderzoek blijkt dat binnen het gebied waar het korps Noord- en Oost-Gelderland werkzaam is geen disciplinaire of strafrechtelijke onderzoeken met betrekking tot discriminatie zijn verricht. Verder heeft het korps Noord- en Oost-Gelderland geen klachten met betrekking tot het optreden van politiefunctionarissen ontvangen. Ook zijn er geen beleidsadviezen, notities of dergelijke opgesteld die betrekking hebben op discriminatie” schrijft het korps dat nu onderdeel is van politie Oost-Nederland. Politie IJsselland, ook onderdeel van politie Oost-Nederland, wil wel graag onderstreept zien dat discriminatie wel degelijk een ‘bijzondere aandacht’ heeft binnen het korps. “Alhoewel u heeft aangegeven dat het u hier niet om is te doen, hecht ik er aan te vermelden dat het onderwerp discriminatie in zijn algemeenheid bijzondere aandacht heeft binnen het korps IJsselland en de Nederlandse politie als geheel. Zowel landelijk als regionaal zijn diverse werkgroepen en/of projectgroepen geformeerd en verschillende beleidsdocumenten opgesteld. … Tevens beschikt de politieregio IJsselland over het beleidsplan “Een IJsselland, meer dan duizend kwaliteiten’, van de Programmagroep Diversiteit en gericht op diversiteitontwikkeling waarbij visie is geformuleerd voor de thema’s strategisch personeelsbeleid, discriminatie en multicultureel vakmanschap.”
LECD
“Zowel landelijk als regionaal zijn diverse werkgroepen en/of projectgroepen geformeerd en verschillende beleidsdocumenten opgesteld,” schrijft de korpschef van IJsselland. Een landelijk centrum is in 2001 van start gegaan. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Klaas de Vries, ondertekende het Instellingsbesluit Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD). Artikel 9 van het besluit stelt dat “de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorg draagt voor een evaluatie van de werkzaamheden van het LECD eind 2004.” De politie-organisatie viel op dat moment nog onder Binnenlandse Zaken. In 2005 werd het mandaat van het expertisecentrum verlengd. Opnieuw moest het Ministerie van Binnenlandse Zaken zorg dragen voor een evaluatie van de werkzaamheden van het LECD. In het besluit was wel expliciet de politie-academie als medeverantwoordelijke opgenomen. Op 14 oktober 2010 verhuist de politie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken naar het nieuwe Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit wordt nu ook verantwoordelijk voor het LECD. De vierjaarlijkse stoelendans over geld voor het centrum lijkt een formaliteit en op dit moment heeft het een mandaat tot 1 januari 2015. Het LECD verzorgde en ontwikkelde als onderdeel van de politie-academie bijvoorbeeld trainingen in diversiteit voor de politie Rotterdam Rijnmond genaamd Prroud! (Politie Rotterdam Rijnmond Organiseert Uiteraard Diversiteit! December 2007). Naast het LECD zijn er allerlei rapporten en richtlijnen geproduceerd, waaronder het al eerder genoemde Poldis, handboeken en ook de zogenoemde Code Blauw. Code Blauw is de beroepscode voor de politie Nederland en telt zeven richtinggevende waarden (1 maart 2007). Deze richtinggevende waarden zijn vertaald naar een bejegeningsprofiel. Bij waarde één van het profiel staat: “Een politiemedewerker behandelt iedereen bij aanvang gelijkwaardig. Dat wil zeggen dat hij of zij geen onderscheid maakt naar ras, huidskleur, geloofsovertuiging, geslacht, seksuele geaardheid of leeftijd, ook al is hij of zij getraind in het maken van onderscheid tussen correcte en incorrecte burgers.” Deze eerste waarde verwijst eigenlijk naar artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. Code Blauw is niet opgesteld door het LECD. Integriteit is vanuit de Raad van Hoofdcommissarissen een leidraad geweest voor de code, maar de diversiteitsagenda van de Nederlandse politie zal ook een reden zijn geweest voor de opstelling van de code.
Probleem is dat het expertisecentrum van de politie, het centrum dat de participatie van allochtonen, vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten bij de politie moet bevorderen, zelf niet het schoolvoorbeeld is van een organisatie die diversiteit hoog in het vaandel heeft staan. Het actualiteitenprogramma Nieuwsuur berichtte op 7 december 2011 over ‘ruzies en machtsmisbruik’ bij het centrum. Nu kan dat bij de beste organisaties voorkomen, maar de crisis van het centrum gaat vooral over de diversiteit. “Door de interne conflicten werkt er momenteel 1 allochtoon bij het LECD. Sinds 2005 zijn tien medewerkers vertrokken, waarvan de helft allochtoon,” schrijft Nieuwsuur op basis van anonieme bronnen. Een van die bronnen zegt: “Het LECD is bedoeld om de diversiteit te stimuleren, maar juist bij ons zijn heel veel allochtone mensen vertrokken, op een niet-elegante manier.” Niet alleen allochtonen lijken het slachtoffer ook gehandicapten krijgen te maken met de angstcultuur. “In een openbare zitting (van de Commissie Gelijke Behandeling) verklaart de vrouw met een lichamelijke handicap dat het LECD weigert haar een geschikte werkplek aan te bieden. Ook mag ze ineens niet meer thuiswerken,” staat op de website van Nieuwsuur. Er volgt een onderzoek dat concludeert dat: “Leidinggevenden binnen de politieacademie veel te weinig hebben gedaan aan klachten van medewerkers over machtsmisbruik, discriminatie en interne ruzies” (22 maart 2012). Het college van bestuur van de Politieacademie is misschien wel verantwoordelijk voor het ‘benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur van het LECD’ (artikel 5 lid 2 Besluit Landelijk Expertisecentrum Diversiteit 2010–2014), de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen Binnenlandse Zaken) is verantwoordelijk voor de evaluatie van de werkzaamheden van het centrum (artikel 12 besluit, was eerder artikel 10 of 9 Besluit).
Topje van de ijsberg?
Grote vraag is natuurlijk of de problemen bij het LECD slechts te wijten zijn aan de leidinggevenden van het centrum en de politieacademie of dat het een structureel probleem is. Is het een ingebakken cultuur die zich uitstrekt van zowel het ‘expertisecentrum’ naar de korpsen als naar het ministerie? Dezelfde vraag kan gesteld worden ten aanzien van de individuele klachten over discriminerende politieagenten. Zijn het slechts incidenten of zijn het tekenen van het institutionele karakter van discriminatie bij de politie? Staat het LECD symbool voor het gehele apparaat, waar pesten ook veelvuldig voorkomt? Het NRC Handelsblad bericht op 4 mei 2013 van een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en TNO naar pesten op de werkvloer. Politie staat op de derde plaats van organisaties waar veel gepest wordt onder justitie en de chemische industrie. Bij het pesten gaat het zowel om leeftijd als om huidskleur (NRC Handelsblad en Pestenophetwerk.nl). De politie-organisatie lijkt niet geïnteresseerd in de vraag van het structurele/institutionele karakter van discriminatie. De afgelopen vijf jaar is er geen onderzoek geweest naar een mogelijk algemeen karakter van discriminatie bij de politie. Het lijkt allemaal goed te gaan. Er is een beroepscode, rapportages, beleidsdocumenten, werkgroepen, een expertisecentrum, dus eigenlijk niets aan de hand. Toch is het dan vreemd dat er in 2011 342 klachten waren ten aanzien van discriminatie door de politie bij de antidiscriminatie voorzieningen, waarvan sommigen met de politie samenwerken en er zelfs bij de politieklachtencommissies tientallen klachten over discriminatie en bejegening binnenkomen. Helemaal als in ogenschouw wordt genomen dat deze klachten mogelijk slechts het topje van de ijsberg zijn.
Politie Zeeland, nu onderdeel van politie Zeeland – West-Brabant, openbaarde in antwoord op het informatieverzoek het beeldvormend document ‘stand van zaken discriminatie” ten aanzien van het toenmalig Regionaal Management Overleg gedateerd augustus 2007. Bij ‘het fenomeen discriminatie’ wordt verwezen naar een onderzoek van het ‘Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie’ (LBR). “Enkele conclusies die onderzoekers trokken op basis van enquêtes onder 1700 allochtonen en autochtonen zijn: – er is sprake van een zeer geringe bereidheid om gevallen van discriminatie te melden. Zo’n driekwart van de allochtonen die in 2005 met discriminatie geconfronteerd zegt te zijn, heeft dit bij geen enkele instantie gemeld. 4 procent heeft melding gedaan bij een antidiscriminatie bureau. 8 procent heeft melding gedaan bij de politie. De belangrijkste reden die gegeven wordt om discriminatie niet te melden is dat ‘melden niet helpt’.” De stand van zaken aanpak discriminatie (2009 of februari 2011) van het Regionaal Managementteam regiopolitie Limburg Noord stelt dat de “aangifte bereidheid een aandachtspunt blijft. Die is traditioneel over de hele lijn laag.” In de Monitor Rassendiscriminatie 2009 schrijft Peter R. Rodrigues dat het bekend is dat mensen die gediscrimineerd zijn vaak geen klacht indienen. “Uit de interviews van de survey in het kader van deze monitor blijkt dat slechts 5,5 procent van de personen van Turkse of Marokkaanse afkomst hun klacht aan een ADV heeft voorgelegd. De andere groepen deden dat in het geheel niet.” Ook het onderscheid tussen bepaalde groepen buitenlandse Nederlanders en politiefunctionarissen is de opstellers van de stand van zaken aanpak discriminatie (2009 of februari 2011) van het Regionaal Managementteam regiopolitie Limburg Noord opgevallen: “Specifieke groepen zoals Roma en Sinti, Oost-Europeanen en gehandicapten komen in de politieregistratie nauwelijks voor. Dit in tegenstelling tot discriminatoire uitingen tegen politiemedewerkers (7,5%).” Als de 342 klachten die bij de antidiscriminatie voorzieningen in 2011 zijn gemeld slecht 4% van het totaal aantal meldingen is dan zou er sprake zijn van 8550 klachten. Bij de politie komen echter weinig klachten binnen ten aanzien van discriminatie en uitgaande van de 8% zou het dan gaan om tussen de 400 en 1.000 klachten (uitgaande van 1 tot 4 meldingen per politieregio in 2011). En bij deze percentages is het natuurlijk de vraag op welke meldingen zij betrekking hebben. Klachten over andere burgers of over ambtenaren in functie en politiefunctionarissen?
Homo’s pesten?
De cijfers laten zien hoe weinig kennis er eigenlijk is over discriminatie door de overheid en specifiek door de politie. Er wordt geklaagd, maar over zowel de impact als de kwantiteit lijkt weinig bekend. Voor het begrijpen van de reikwijdte van het probleem enkele voorbeelden. In 2008 vond een politiecontrole plaats op enkele parkeerplaatsen langs een snelweg die ook bekend staan als homo-ontmoetingsplaatsen. “Voor u ligt het evaluatierapport van de politiecontrole op de homo-ontmoetingsplaatsen langs de A58 zijnde parkeerplaatsen ‘Leikant’ en “Lage Aard’, gehouden op 29 mei 2008. Aanleiding voor deze evaluatie zijn de diverse, met name via de media, binnengekomen negatieve reacties op het politie-optreden. Volgens in de media genoemde ‘getuigen’ (aanhalingstekens schrijvers) had de actie veel weg van een ‘homo-razzia’,” schrijven plaatsvervangend districtchef Rianne Visser en teamchef Gul Tevkir van Midden en West Brabant. De politiecontrole werd uitgevoerd door medewerkers van de Politie Midden en West Brabant en het KLPD. Het KLPD dat schrijft dat het “een ander contact met burgers heeft.” Laatste vraag die de evaluatie stelt is: “Zijn de bezoekers van homo-ontmoetingsplaatsen onjuist bejegend tijdens de uitvoering van de politiecontrole?” Het evaluatierapport concludeert dat: “Van het onheus bejegenen van de bezoekers van de homo-ontmoetingsplaatsen is niet gebleken. Wel wordt het aannemelijk geacht dat het optreden als zodanig, als ook de registratie van de namen door menigeen als bedreigend is ervaren door het mogelijke verlies van de anonimiteit.”
Waarom werd er in de media gesproken over een ‘homo-razzia’ en sprak één van de geïnterviewden over “intimiderend en discriminerend” politie-optreden? Bij de actie werd gebruik gemaakt van de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht. Mensen die het bosperceel binnengingen of uitgingen werden naar hun identiteitsbewijs gevraagd en de personalia werden opgenomen in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de politie. Volgens de evaluatie was identiteitscontrole door de politie bij parkeerplaats de ‘Leikant’ geoorloofd, bij de ‘Lage Aard’ niet. Volgens de rapportage had dit te maken met het feit dat er sprake was van ordeverstoringen bij de ‘Leikant’ en niet bij de andere parkeerplaats. Vraag is echter of de opsomming van ‘incidenten’ voldoende aanleiding was om mensen zomaar naar hun identiteitsdocumenten te vragen. De politie schrijft dat er in het BPS de volgende registraties te vinden waren: Vernielingen aan hekwerken, een grondeigenaar is verschillende keren geconfronteerd met onzedelijke handelingen, ook bezoekers hebben hierover geklaagd, boswandelingen namen af en klachten van vrachtwagenchauffeurs over het gebrek aan parkeerruimte. Over welke periode de registraties zijn verzameld wordt niet duidelijk uit de evaluatie. De gemeente Goirle stelde op 19 november 2007 een intern memo op. Daarin wordt gesteld dat “overlast een lang bestaande situatie” is. Dit zou blijken uit incidenten in de laatste tweeënhalve jaar zoals “schietincidenten, potenrammers, vernieling hekwerk.” De politie rept in haar overzicht van de registraties uit het BPS in het geheel niet over “schietincidenten en potenrammers.” En de klachten waar de politie naar verwijst, “komen met name van één van de aanwonenden,” schrijft de gemeente Goirle. De presentatie van de situatie op parkeerplaats de ‘Leikant’ roept de vraag op of er sprake was van een ordeverstoring die dusdanig was dat de inzet van de Wet op de Identificatieplicht gerechtvaardigd was?
In de evaluatie van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht ‘Het functioneren van de WUID in de praktijk’ geven politiefunctionarissen aan dat “zij de bevoegdheid gebruiken bij ‘dreigende wanordelijkheden’, ‘ter voorkoming van overlast’, ‘in gevallen waarin geen concrete overtreding is begaan’ en ter ‘handhaving van de openbare orde’. Tevens blijkt dat de rechter dat in sommige gevallen honoreert: “Als er een duidelijk verband is tussen overlast en/of strafbare feiten enerzijds en het toepassen van de vorderingsbevoegdheid anderzijds, ook al vindt deze controle niet in dezelfde tijdsperiode en op dezelfde locatie plaats, dan wordt veelal voldaan aan het criterium, van redelijke taakuitoefening.” In het artikel ‘Identificatieplicht vooral ingezet als controlemiddel’ (Buro Jansen & Janssen 8 november 2009), wordt daarbij aangegeven dat wetgever en rechter daarbij verwijzen naar “een rel bij een voetbalwedstrijd en supporters die elders in de stad worden gecontroleerd.” Of er echter sprake is van enige proportionaliteit bij de homo-ontmoetingsplekken aan de A58 is echter de vraag. De opsomming van zowel politie als gemeente verschillen dusdanig en zijn zo rudimentair dat het vragen oproept over de omvang van de ‘ordeverstoringen’ en daarmee op de legitimiteit van de actie op beide locaties. De politie schrijft dat er bij de voorbereiding en de briefing van de acties “aandacht is besteed aan de bejegening van bezoekers van homo-ontmoetingsplaatsen conform het boekje ‘Blauw op de roze ontmoetingsplaats.’ Er is volgens de evaluatie geen aandacht besteed aan de Wet op de Identificatieplicht, maar in ‘Blauw op de roze ontmoetingsplaats staat op pagina 7: “In het kader van de Wet Identificatieplicht is het vragen naar een identiteitsbewijs toegestaan als dat voor de politietaak redelijkerwijze noodzakelijk is. Echter het vragen naar legitimatie zonder duidelijke handhavingindicatie is niet gepast. Dat iemand zich simpelweg ophoudt op of nabij een homo-ontmoetingsplaats zonder seksuele activiteiten te ontplooien is bijvoorbeeld niet voldoende om tot een vordering over te gaan.” De agenten hadden ook de nota ‘hoe om te gaan als politie met een HOP (Homo Ontmoetingsplaats)’ kunnen raadplegen. Daar staat bij het kopje misverstanden: “Soms zien collega’s de bezoeker van een homo-ontmoetingsplaats als iemand die een strafbaar feit pleegt. Dat is niet zo.” Bij de actie op de ‘Leikant’ en de ‘Lage Aard’ was de politie in burger, terwijl de nota aangeeft bij ‘surveillance en optreden’ dat “de politie regelmatig zichtbaar surveilleert.” Hierbij gaat het zowel om de veiligheid te vergroten als om ‘corrigerend’ op te treden als er “sprake is van feitelijk aanstootgevend gedrag.”
Identificatieplicht en discriminatie
Het voorbeeld van ‘Leikant’ en ‘Lage Aard’ roept vragen op over discriminatoir optreden. Het korps Midden en West Brabant heeft daarom een evaluatie laten uitvoeren. Die evaluatie is vooral gebaseerd op gesprekken met politiefunctionarissen en één klager die niet bij de politie, maar in de media zijn beklag heeft gedaan. Bij de politie en voor zover bekend bij de anti discriminatie voorzieningen zijn er geen klachten binnen gekomen. Dat er er geen meldingen van discriminatoir optreden zijn gedaan geeft de politie indirect toe: “Wel wordt het aannemelijk geacht dat het optreden als zodanig, als ook de registratie van de namen door menigeen als bedreigend is ervaren door het mogelijke verlies van de anonimiteit.” Mensen klagen dus blijkbaar als het gaat om politie optreden op homo-ontmoetingsplaatsen niet snel. Bij de toepassing van de Wet op de Identificatieplicht was dat ook al opgevallen. Er wordt weinig geklaagd, dat klopt, maar in het rapport ‘Het functioneren van de WUID in de praktijk’ (2009) zegt De Nationale Ombudsman dat de klager “door het niet betalen van de transactie de zaak kan laten voorkomen bij de rechter en op die wijze verweer kan voeren.” Klagen lijkt ook een lange bureaucratische weg ingaan waar veel burgers niet tegen bestand zijn. Bij de Identificatieplicht bleek het zelfs dat “de meeste korpsen geen registratie bijhouden van klachten naar aanleiding van toepassing van de WUID.” Daarnaast waren”veel van de klachten die zijn ingediend naar aanleiding van het toepassen van de WUID, afgedaan door middel van bemiddeling en hoefden daarom niet door een klachtencommissie getoetst te worden.”
Dat de identifcatieplicht een bron van ergernis werd en tevens het gevoel van discriminatie opriep, geven de politiefunctionarissen in de evaluatie van de overheid toe. “De geïnterviewde opsporingsambtenaren geven aan dat ze met enige regelmaat worden beticht van discriminatie.” In het rapport, waarin alleen politiefunctionarissen aan het woord komen, wijt men deze klacht niet aan de WUID, maar aan het feit dat mensen over het algemeen klagen als zij door de politie worden aangesproken of bekeurd. In het artikel ‘Identificatieplicht vooral ingezet als controlemiddel’ (Buro Jansen & Janssen) wordt op basis van cijfers van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) geconstateerd dat de wet vooral gebruikt wordt als identiteitscontrole. “Op basis van cijfers die Buro Jansen & Janssen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) heeft verkregen over 2005, 2006, 2007 en 2008 blijkt dat in 65 procent van de opgelegde geldboetes sprake is van het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs zonder een andere overtreding of strafbaar feit. In vier jaar tijd gaat het om maar liefst 100.000 gevallen van de in totaal 160.000 boetes waarbij vragen gezet kunnen worden over de legitimiteit van de taakuitoefening van de ambtenaar in functie.” Misschien is het dan ook niet onlogisch dat burgers politiefunctionarissen van discriminatie beschuldigen. Weigeren om mee te werken en geen identiteitspapieren tonen is geen optie, want dan volgt een boete en/of aanhouding. Een klacht en een procedure zullen door veel mensen niet worden geformuleerd omdat daarmee de onplezierige gebeurtenis wordt herbeleefd, mensen willen verder. Daarbij komt dat veel mensen zeggen dat melden of klagen toch geen zin heeft (LBR onderzoek). En blijkbaar hebben ze daarin gelijk, want het ministerie en de meeste korpsen stellen dat de politie niet discrimineert, blijkbaar heeft de klager het altijd fout. Naar de rechter stappen doen burgers nog wel, want er is blijkbaar nog hoop dat deze het onrechtmatig handelen aan de kaak stelt.
Profiel: blank middelbaar macho
Als de beleving van burgers ten aanzien van discriminatie en de politie /overheid zo ver uit elkaar ligt, betekent dit dat er sprake is van twee culturen? De aanstelling van Teun Visscher als korpschef van politieregio Zuid-Holland Zuid begin 2009 leek dat te bevestigen. Het Algemeen Dagblad van 9 maart 2009 kopte “Bah, de zoveelste witte man.” In het artikel wordt hoogleraar Migratie- en Integratiestudies (Erasmus Universiteit Rotterdam) Han Entzinger aangehaald: “Entzinger, lid van de Politie Diversiteitsraad, vindt dat de politie een afspiegeling moet zijn van de samenleving. ‘Als dat niet zo is, ondergraaf je de legitimiteit van de politie.’ Volgens Entzinger lopen vrouwen en allochtonen zichzelf stuk op de ‘politiecultuur’. ‘Dat is toch een cultuur van blanke mannen van middelbare leeftijd, een beetje macho.” Een jaar eerder stelde Entzinger in de Volkskrant van 27 maart 2008: “Als lid van de diversiteitsraad van de politie weet hij hoe politieagenten van allochtone komaf voortdurend op hun allochtoon zijn worden aangesproken. ‘Ik kan mij zo voorstellen dat je dat op een gegeven moment spuugzat bent. Je wenst als persoon aangesproken te worden en niet als lid van een etnische groep’.” “Blanke mannen van middelbare leeftijd die een beetje macho zijn” en “allochtonen die op hun etniciteit worden aangesproken” lijken te duiden op een cultuur die niet zoveel op heeft met “verschillen in normen, waarden en overtuigingen.” De nota bejegening/integriteit van het regiokorps Limburg-Zuid (nu onderdeel van politie Limburg) stelt dat het: “Op een respectvolle manier omgaan met burgers, aangever, getuigen, verdachten, leveranciers en collega’s hoge eisen stelt aan politiemensen.”
Is er dan een kloof tussen de politieagent op straat en alle nota’s, diversiteitsraden en rapporten die er door zowel de korpsen als de politieacademie worden geproduceerd? Met de vertegenwoordiging van vrouwen in de politietop lijkt het goed te gaan. Van de 61 benoemingen in de top van de nationale politie zijn er negentien vrouw en drie van die vrouwen zijn politiechef van een van de elf eenheden. Er zit echter geen Nederlander van buitenlandse afkomst bij. De enige korpschef van buitenlandse afkomst die Nederland rijk was, de Surinaams Nederlandse politiechef Sitalsing van regiopolitie Twente, heeft de politie verlaten. Meer vrouwen of meer buitenlandse Nederlanders in de politietop lijken niet alleen de voorwaarden voor een respectvol apparaat. Nieuwsuur meldde op 7 december 2011 dat “tien van de vijftien medewerkers van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) naar de centrale vertrouwenspersoon” waren gestapt in verband met machtsmisbruik van de directrice van het centrum, mevrouw Anneke Nahumury-Oosting. Als het diversiteitscentrum al niet behoorlijk omgaat met minderheden en ‘de ander’, de werving van buitenlandse Nederlanders faalt (‘Allochtonen laten politie links liggen’ Telegraaf 1 september 2011), in diverse korpsen in het verleden er sprake was van verdenking van discriminatie (‘Politie discrimineert allochtone agenten’ Novum 18 augustus 2006) is het dan vreemd om te veronderstellen dat er op straat meer aan de hand is dan ‘enkele klagende burgers’?
Discriminerend fouilleren
In het rapport ‘Waarborgen bij preventief fouilleren’ uit 2011 van de Nationale Ombudsman en de gemeentelijke ombudsman van Rotterdam en Amsterdam staat een opmerkelijke paragraaf. Het team dat onderzoek voor het rapport voerde enkele gesprekken met jongeren in Amsterdam Zuidoost. “De jongeren hadden hiertoe het initiatief genomen omdat er naar hun mening te vaak en te veel preventief wordt gefouilleerd in Amsterdam Zuidoost. Bovendien hebben zij het gevoel dat zij er vaak worden uitgepikt,” vertellen ze de onderzoekers. In het onderzoek naar de uitvoering van de identificatieplicht merkten politieagenten op dat zij “met enige regelmaat worden beticht van discriminatie.” Ook in het gesprek over preventief fouilleren komt selectie of discriminatie aan de orde: “De jongeren vinden dat de politie moet toegeven dat er wordt geselecteerd, in plaats van steeds te beweren dat alles op aselectieve wijze gebeurt.” Ook maakt het gesprek van de ombudsmannen met jongeren in Amsterdam Zuidoost duidelijk dat bejegening/intimidatie en discriminatie dicht bij elkaar liggen: “Ook vinden de jongeren dat het optreden van de politie met veel machtsvertoon gepaard gaat.” Het gevoel van de jongeren er uitgepikt te zijn sluit aan op de uitkomsten van een onderzoek van het COT. Bij dit onderzoek naar preventief fouilleren in Amsterdam blijkt dat ruim 60 procent van de ondervraagde burgers meent dat de politie selectief (bevooroordeeld) te werk gaat op grond van etniciteit, huidskleur, geslacht en leeftijd (E. van der Torre e.a., Evaluatie Preventief Fouilleren in Amsterdam: de stand van zaken, Den Haag: COT 2006, p. 46./Racisme Monitor 2009). En wordt er dan geklaagd over het politie optreden? Nee, zij geven toe niet snel een klacht in te dienen. Nu zou je kunnen zeggen dat deze jongeren al bij voorbaat een hekel hebben aan de politie dus welke waarde heeft een gesprek met ze. ‘Ze zullen zelf ook geen lieverdjes zijn,’ zul je de ‘gemiddelde Nederlander’ zien denken.
Op de open oproep van de ombudsmannen om de klachten te melden over preventief fouilleren kwamen 63 verhalen binnen. Opvallend is dat zowel de jongeren uit Amsterdam Zuidoost als de buitenlandse Nederlanders zich niet lieten horen. “Het overgrote deel was afkomstig van autochtone Nederlanders. Van de groep melders was een vijfde deel (20%) voorstander, bijna de helft was voorstander onder voorwaarde (44%) en bijna een kwart (23%) was tegenstander.” De tegenstanders en sommige ‘voorstanders onder voorwaarden’ gebruikten de termen “discriminatie, gebrek aan privacy, zich als een crimineel behandelt voelen en intimidatie.” Nu zijn 63 klagers niet veel, maar de gebruikte termen, door vooral autochtone Nederlanders is wel opvallend. Als een blanke al het fouilleren als discriminatie ervaart, hoe zal een Antilliaanse, Turkse, Marokkaanse Nederlander dit wel niet ervaren? Probleem is dat deze Nederlanders niet klagen, de weg naar de instanties niet weten te vinden of het nut van melden niet zien zitten. Daarmee blijft het lastig om het discriminatoire karakter van het fouilleren te onderzoeken.
Sommige voorstanders lijken ook een probleem te hebben met het mogelijke discriminatoire karakter van de bevoegdheid van de politie. Daarom zijn zij voorstander van fouilleren onder voorwaarden. In het artikel “Iedereen blij met fouilleren?” (Buro Jansen & Janssen 24 november 2010) wordt op deze groep nader ingegaan in het kader van allerlei onderzoeksrapportages over de ‘maatschappelijke steun’ voor preventief fouilleren. ‘Onder voorwaarden’ lijkt vooral te betekenen dat de mensen zelf niet gefouilleerd willen worden, de selectie lijkt vooral betrekking te hebben op de ander en dat maakt het ‘fouilleren onder voorwaarden’ ook zo discutabel. Bureau Beke schrijft in de publicatie ‘Onder het Oppervlak’ van het programma ‘Politie & Wetenschap’ van de Politie-academie, de instantie die ook verantwoordelijk is voor het LECD, dat “de termen ‘selectie’ en ‘discriminatie’ (aanhalingstekens van de opstellers) bij de toepassing van preventief fouilleren dus inwisselbaar lijken.” Waarom beide termen tussen aanhalingstekens staan, is niet duidelijk. De opstellers lijken te redeneren dat selectie gelijk is aan discriminatie. “Hoe selectiever preventief fouilleren wordt uitgevoerd, des te meer zal de neiging bestaan om het als discriminerend te bestempelen.” De opstellers stellen dat bij de “wet- en regelgeving rondom preventief fouilleren het verbod op discriminatie niet wordt genoemd.” Zij stellen dat “waarborgen negatief kunnen correleren met de effectiviteit van het middel. … Selectiviteit en effectiviteit kunnen ook fungeren als communicerende vaten.” Los van het gebruik van het woord ‘kunnen’ in een als wetenschappelijk gepresenteerde publicatie roepen de opmerkingen van deze publicatie van de politie-academie een heel andere vraag op. Is dit een vrijbrief voor discriminatoir zo niet racistisch optreden van de politie?
Onder het Oppervlak
De opstellers verwijzen als voorbeeld van “selectiviteit en effectiviteit als communicerende vaten” naar het wel of niet fouilleren van een oud vrouwtje. Zij zal vast geen wapens hebben is de veronderstelling. Los van de wetenschappelijke onderbouwing van die veronderstelling hadden de opstellers ook het voorbeeld kunnen nemen van de Antilliaanse jongeman van 27 jaar. Of de jongeman van 27 jaar. Waarom zou hij in het profiel passen? Omdat nu eenmaal andere Antilliaanse jongeren van 27 jaar soms wapens op zak hebben of geweld plegen met slag-, steek- of vuurwapens. Of omdat jongeman die bij zich zouden hebben? De onderliggende redenering van de ‘wetenschappelijke publicatie’ van de politieacademie lijkt te zijn: ‘selectie van 27 jarige Antilliaanse jongemannen of gewoon jongemannen van 27 jaar, leidt tot effectiever fouilleren.’ Nog even los van de vraag wat effectief is, het aantal serieuze wapens dat bij preventief fouilleren wordt gevonden is namelijk te verwaarlozen blijkt uit een analyse van de cijfers van de overheid (www.preventieffouilleren.nl), roept het selectiecriterium ’27 jarige Antilliaanse jongeman’ of ’27 jarige jongeman’ de vraag op hoe specifiek die selectie kan zijn. Zal die niet in de alledaagse politie praktijk vervallen in het selecteren van donkere of zwarte jongemannen in de leeftijd van 12 tot en met 34 jaar. Of jongemannen in die leeftijd. Daarmee worden niet alleen diverse bevolkingsgroepen over een kam geschoren, maar werkt de maatregel ook discriminatie, stigmatisering en racisme in de hand. Waarom het woord Antilliaan gebruiken als bijvoegelijk naamwoord, terwijl de minister niet verwijst naar een huidskleur (antwoord op Kamervragen van 12 april 2013)? In een stad al Rotterdam zal aanhoudende berichtgeving over geweldpleging door Antilliaanse jongeren al snel specifieke selectie in de hand werken. De minister noemt dit eufemistisch “professionele intuïtie van de agent”, hoewel hij die ook niet helemaal vertrouwt, zoals blijkt uit de antwoorden op de Kamervragen. Probleem bij selectie is dat voorbij wordt gegaan aan het simpele feit dat volgens de regels van de Nederlandse rechtstaat iedereen in principe nog onschuldig is tenzij het tegendeel bewezen.
De opstellers van het rapport lijken in het geheel niet geïnteresseerd in dit adagium van onschuld en het gegeven dat daarmee de maatregel al een verregaande bevoegdheid is. Ze constateren wel dat “niet valt uit te sluiten dat dit grondrecht (artikel 1 van de Grondwet) bij preventief fouilleren wordt geschonden”. De redenering lijkt dan rond. Artikel 1 van de Grondwet zal worden geschonden, maar om de effectiviteit van de maatregel te bevorderen moet er nu eenmaal geselecteerd worden. Discriminatie is volgens de opstellers dus nodig om preventief fouilleren effectief te maken (de politie-academie lijkt het woord discriminatie niet te willen gebruiken, maar kiest voor het abstracte woord selectie)? Selectie klinkt niet alleen abstract, maar ook objectief. De selectie die een schending van artikel 1 van de Grondwet inhoudt lijkt niet erg, omdat het volgens ‘wetenschappelijke normen’ zou plaatsvinden. De ‘mensen met een wapen’ worden uit de passerende massa geselecteerd en gefouilleerd. Alsof die perfecte selectie mogelijk is? Selectie zal altijd plaatsvinden op basis van vooroordelen ook al zal de agent beweren dat er kennis van zaken was. Het doet allemaal denken aan de hollende kleurling. “Het arrest dat hem meteen te binnen schiet is dat van ‘De Hollende Kleurling’, waarin het Amsterdamse gerechtshof in juni 1977 bepaalde dat twee agenten geen ‘redelijk vermoeden van schuld’ hadden mogen hebben toen zij in Amsterdam een allochtoon zagen rennen, ‘komende uit de richting van een hen als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekend café’ (Uitkijk 31 juli 2007).” De jongeren in Amsterdam Zuidoost die worden gecontroleerd zullen ondertussen bekenden van de politie zijn, maar los van de vraag of dat een reden zou mogen zijn ze lastig te vallen is de vraag van belang hoe zij bekenden van de politie zijn geworden? Omdat zij op straat rondhingen? Omdat zij een donkere huidskleur hebben? Selectie is natuurlijk iets heel anders dan discriminatie. Bij selectie ga je uit van kennis over het al dan niet ‘bezitten van wapens bij passerende individuen’. Selectie voor het fouilleren van personen wordt op de luchthaven uitgevoerd door een detectie apparaat. Als het apparaat afgaat wordt iemand geselecteerd. Op straat bestaat een abstracte selectie niet, zij zal altijd gebaseerd zijn op intuïtie of die nu professioneel of amateuristisch is. Intuïtie die gevoed wordt door berichten in media, persoonlijke vooroordelen, institutionele vooroordelen, profilering, de grondhouding van het apparaat en andere factoren die vooral gericht zijn op het onderscheiden van mensen. Is artikel 1 van de Grondwet dan al overboord gezet?
Even terug naar het antwoord van de heer Schoof, voormalig directeur-generaal politie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, uit de inleiding. Als ‘selectie’ en ‘discriminatie’ volgens een publicatie van de politie-academie, het instituut dat de opleiding van de politie verzorgt, inwisselbaar zijn wat blijft er nog over van het antwoord: “Artikel 1 Grondwet formuleert daarmee een norm waaraan de overheid, en daarmee ook de politie-organisatie, zich jegens de burger dient te houden.” Is die norm ‘inwisselbaar’ als selectie een bevoegdheid effectiever maakt? Als de politiek leider van de PVV, de heer Wilders, artikel 1 van de Grondwet wil schrappen, haalt zijn opmerking alle media. Als in een publicatie van de politie-academie de deur wordt opengezet voor selectie en in principe discriminatie, lijkt er niets aan de hand. Ook de politie-organisatie zelf lijkt zich niets aan te trekken van de mogelijke consequenties. Hoe complex het ‘selectie’ criterium is blijkt uit het toetsingskader preventief fouilleren van de politie Rotterdam Rijnmond: “Bij afwijkend gedrag/informatie over modus operandi, daderprofiel en individuele beoordeling (niet bij ANPR hits) is de voorwaarde: indien afwijkend gedrag/informatie over modus operandi, daderprofiel en eerdere wapengerelateerde feiten op persoonsniveau bekend zijn en voor zover de beoordeling niet berust op discriminatoire persoonskenmerken, zoals ras, huidskleur, religie of etniciteit.”
Modus operandi: selectief/discriminatoir fouilleren?
De selectie is teruggebracht tot de persoon. Dit impliceert twee dingen. Ten eerste ‘een keer fout altijd fout’. Als iemand ‘bekende’ van de politie is zal hij of zij vaker lastig gevallen worden door de politie. Dit zelfde fenomeen vindt plaats bij drugsgebruikers, dak- en thuislozen, voetbalsupporters en andere ‘randgroepers’, maar ook bij mensen die regelmatig protesteren tegen allerlei misstanden in de wereld. Ten tweede impliceert de ‘persoonsselectie’ dat de agent die iemand staande houdt om te fouilleren de persoon ook kent. Dit kan soms het geval zijn, maar vaak ook niet. Tevens hoeft iemand zich niet eerst te legitimeren voordat hij of zij gefouilleerd wordt. Pas als er een ‘wapen’ wordt aangetroffen, kan de politiefunctionaris gebruik maken van de Wet op de Identificatieplicht. Het toetsingskader wordt daarmee erg mistig omdat er van alles gevonden kan worden waardoor de persoon zich alsnog moet identificeren. Vaak gaat het bij preventief fouilleren om volstrekt onschuldige ‘wapens’ zoals zakmessen, aardappelschilmesjes, leathermans, steek- en dopsleutels, maar ook bijvangst zoals zakjes wiet, enkele xtc-pillen of ‘benodigdheden’ voor het gebruiken van drugs. In steden als Utrecht mochten burgers hun zakmes houden als zij zeiden dat ze er een appeltje mee wilden schillen, maar moesten ze hun ‘wapen’ inleveren als ze te kennen gaven het bij zich te hebben uit angst voor de ‘straat’. Het toetsingskader wordt daarmee tot een willekeur instrument. Vanuit politieperspectief zal het echter altijd non-selectief zijn, lees niet discriminatoir. Als iemand zich na te zijn staande houden beklaagt over discriminatoir optreden van de politie kan de agent altijd wijzen op een persoonsverwisseling, een vergissing. Als er een ‘wapen’ wordt gevonden, blijkt de selectie effectief en was de ‘verdachte’ op persoonsniveau bekend. Na de ‘vondst’ zeker. ‘Bekenden’ van de politie zullen niet klagen dat ze constant worden lastig gevallen, terwijl het optreden van de politie wel degelijk discriminatoir kan zijn. Het toetsingskader zegt niets over het onschuld adagium, het lijkt een limitatieve opsomming te geven van discriminatoire persoonlijkheidskenmerken (zoals ras, huidskleur, religie of etniciteit) en gaat niet expliciet uit van de gelijkheid van ‘allen die zich in Nederland bevinden’. Bij de formulering van de persoonskenmerken is niet zoals in artikel 1 van de Grondwet gekozen voor tekst “of op welke grond dan ook” naast ras, huidskleur, religie of etniciteit. Dit laatste gaat natuurlijk veel verder dan alleen huidskleur, maar ook uiterlijk, manier van kijken, kleding en andere opvallende en minder opvallende kenmerken. Uiteindelijk gaat het natuurlijk over een profiel, niet uitsluitend etnisch, maar een bepaald merk auto of scooter, bepaalde jassen, truien, schoenen, daarmee wordt profilering onderdeel van het politie optreden. Discriminatoir handelen ligt dan constant op de loer en burgers ervaren dat blijkbaar bij de controles op homo-ontmoetingsplaatsen, de uitvoering van de wet op de identificatieplicht en bij preventief fouilleren als zodanig.
Het rapport ‘Onder het Oppervlak’ lijkt discriminatoir optreden door de politie te willen downplayen. In de inleiding van het rapport schrijven de opstellers dat ze “de negatieve associaties met het woord ‘discriminatie’ (aanhalingstekens schrijvers) in relatie tot preventief fouilleren willen vermijden.” In de conclusies ziet dit vermijden er als volgt uit. De onderzoekers erkennen dat “daar waar de individuele politie-ambtenaar de meeste keuzevrijheid heeft, is het lastig om te bezien in hoeverre er sprake is van (ongeoorloofde) selectie van bepaalde personen.” Ongeoorloofd staat tussen aanhalingstekens alsof het toch geoorloofd is, want de selectie zou kunnen samenhangen met de ‘professionele intuïtie’ van de agent. In de conclusie gaat het rapport verder: “In het aan de kant zetten van auto’s door politiefunctionarissen zie je veelal een voorkeur voor bepaalde typen.” Klinkt als profilering met grote kans op discriminatie, maar wederom bouwen de opstellers een ontsnapping in. “Al dan niet op basis van de professionele ervaring van de functionaris,” volgt op de eigenlijk ongeoorloofde selectie bij deze acties. Zelfs bij de enigszins abstracte voertuigcontroles lijken er vooroordelen in het spel te zijn. “Ook bij dynamische voertuigcontroles wordt, wanneer gebruik wordt gemaakt van ANPR, strikt genomen geen aselect fouilleren toegepast.” Toch vinden de onderzoekers dat “dit niet hoeft te betekenen dat dit tot ongeoorloofde selectie leidt.” Selectie, lees discriminatie, lijkt veel meer norm dan uitzondering bij preventief fouilleren. De politie noemt aselect controleren netjes fouilleren, lees fouilleren voor de bühne. Het “oude vrouwtje” wordt gefouilleerd voor de ogen van de camera, maar eigenlijk gaat het om de “jongeman” al dan niet met een donkere huidskleur. Volgens de onderzoekers “komen gedragskenmerken en modus operandi in plaats van daderkenmerken en wordt invulling gegeven een de bezwaren die aan ethnic profiling, en daarmee impliciet ook aan discriminatie, kleven. Terug naar het toetsingskader preventief fouilleren van de politie Rotterdam: “Indien afwijkend gedrag/informatie over modus operandi, daderprofiel en eerdere wapengerelateerde feiten op persoonsniveau bekend zijn en voor zover de beoordeling niet berust op discriminatoire persoonskenmerken, zoals ras, huidskleur, religie of etniciteit.” Zijn ‘daderkenmerken’ en ‘gedragskenmerken’ eigenlijk net zo inwisselbaar als selectie en discriminatie? Is het volgende voorbeeld een voorbode van die inwisselbaarheid? De Amsterdamse lokale zender AT5 meldde op 5 november 2007: “Er is beroering ontstaan over het preventieve fouilleren door de politie. Groen Links heeft signalen ontvangen dat de politie bij acties in september en oktober vooral donkere mensen fouilleerde. Blanken zouden gewoon door mogen lopen.” Probleem is namelijk dat gedrag erg moeilijk te scheiden valt van de persoon die zich op een bepaalde wijze gedraagt. Een man in driedelig grijs die wat verward loopt zal anders worden geobserveerd dan een zwarte man in zwart kleding met capuchon, helemaal als de observatie wordt gedaan door een blanke man van middelbare leeftijd.
Institutioneel racisme
Het ministerie van Veiligheid en Justitie in Nederland lijkt niet geïnteresseerd in de aanwezigheid van discriminatie door politiefunctionarissen. De Grondwet zegt dat het niet mag, dus gebeurt het ook niet. In het Verenigd Koninkrijk is het debat over discriminatie door de politie al twintig jaar gaande. Recentelijk wezen politieagenten nog op het aanhoudende probleem: “Scotland Yard’s black and Asian police officers have made a dramatic intervention on the eve of the 20th anniversary of Stephen Lawrence’s death by declaring that the Met is still institutionally racist” (the Guardian 21 April 2013). De functionarissen gebruiken het woord institutioneel racisme in tegenstelling tot individueel racisme van specifieke agenten. “The association still believe that the police service is institutionally racist,” said the BPA statement. Its chairman, Bevan Powell, added: “Institutional racism is not about labeling individuals racists but rather police practice and procedures that bring about disproportionate outcomes for black and minority ethnic communities and police personnel.” De politieagenten van de Metropolitan Black Police Association (BPA) wijzen op twee duidelijke indicatoren ten aanzien van het bestaan van een apparaat dat institutioneel racistisch is. Ten eerste de gebrekkige afspiegeling van de samenleving binnen het politiekorps in Londen. “The BPA, which has 500 members in London, says the Met has failed to recruit enough minorities to reflect the capital’s population. “The 2011 census indicated that over 40% of Londoners were from BME (Black and Minority Ethnic – red.) backgrounds, whilst only 10% of MPS police officers were from BME communities” (the Guardian 21 April 2013). Hetzelfde probleem lijkt zich voor te doen in Rotterdam en Amsterdam (Telegraaf 1 september 2011 ‘Allochtonen laten politie links liggen’). Ook de problemen rond het LECD lijken hier op te wijzen. De BPA zegt verder dat de agenten van buitenlandse afkomst minder kans op promotie hebben, lagere rangen hebben en tevens oververtegenwoordigd zijn bij disciplinaire maatregelen. Volgens de BPA zorgt de niet representatieve vertegenwoordiging van agenten van buitenlandse afkomst voor discriminatoir optreden bij zogenaamde ‘stop and search’ operaties (preventief fouilleren). “In January, the commissioner (Bernard Hogan-Howe, red.) ordered a radical review of stop-and-search policing in London as figures suggest black youths are up to six times more likely to be stopped than white youths.”
Deze actieve houding in Engeland, ondanks het bestaan van institutioneel racisme staat in schril contrast met de discussie in Nederland, waar eigenlijk geen enkele interesse is in de wijze waarop het apparaat als zodanig discriminatoir functioneert of optreedt. Er zijn misschien wel trainingen, codes, beleidsnota’s en andere initiatieven, de Metropolitan Black Police Association (BPA) geeft echter aan dat al die initiatieven in het Verenigd Koninkrijk volgens hen geen fundamentele verandering heeft opgeleverd. “Scotland Yard has failed to tackle the mindset at the heart of failures over Lawrence.” Stephen Lawrence werd op 22 april 1993 in London vermoord terwijl hij op de bus stond te wachten. Het onderzoek naar de moord en de wijze waarop het openbaar ministerie de zaak in behandeling nam, leken beïnvloed door het feit dat het slachtoffer zwart was. Er volgde een openbaar onderzoek door een commissie onder leiding van Sir William Macpherson die concludeerde dat de politie institutioneel racistisch was. Naar aanleiding van deze constatering zijn er veel initiatieven genomen om het tij te keren. Volgens de BPA heeft dit in London nog niet tot grote veranderingen geleid.
Is het gek dat er burgers zijn die het gevoel hebben dat zij gediscrimineerd worden bij een identiteitscontrole of een preventieve fouilleeractie? Heeft dat gevoel misschien te maken met het feit dat zij vaker of eerder eruit gepikt worden? En als niet het discriminatoir handelen van een individuele agent bij het optreden het probleem is, wat is er dan aan de hand? Zit de pijn misschien in de selectiecriteria, lees de profilering? Als dat zo is, gaat het discriminatoir handelen verder dan individuele agenten. Zit het dan in de mindset van het apparaat? Is dat ook de reden waarom de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht ten aanzien van racisme en discriminatie zo slecht is onderzocht? Waarom blijft de roep om meer selectie bij preventief fouilleren vanuit politie en bestuur aanhouden terwijl er nu al vragen zijn ten aanzien van discriminatoir handelen bij deze bevoegdheid? Waarom is aselect fouilleren, netjes fouilleren, terwijl artikel 1 van de Grondwet uitgangspunt is van de eerste waarde van Code Blauw? Dat het probleem groter is dan de individuele agenten, laat een ander politieproject zien. Het zogenaamde busproject van de regiopolitie Kennemerland, nu onderdeel van politie Noord-Holland.
Negers jagen
Op 16 december 2011 schrijft de Volkskrant “Twaalf illegale werksters zijn de afgelopen maanden door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) Nederland uitgezet.” Het lijkt een onbelangrijk bericht. Het Uitzetten van vreemdelingen gebeurt met de regelmaat van de klok, maar met deze immigranten is iets vreemds aan de hand. “De politie Kennemerland had hen op grond van hun ‘negroïde uiterlijk’ staande gehouden in Bloemendaal, Heemstede, Overveen, IJmuiden en Haarlem waar ze aan het dweilen en stofzuigen waren. … In totaal zijn dertig schoonmakers aangehouden, onder wie ook enkele mannen. Ze waren afkomstig uit Ghana, Oeganda, Brazilië en de Filippijnen. Een grote meerderheid bleek zonder geldige documenten in Nederland te verblijven.” De personen werden gevolgd en aangehouden vanwege hun zwarte huidskleur en het zich bevinden in chique wijken. De actie van de politie lijkt een reactie te zijn op een tip van busmaatschappij Connexxion, bericht het televisieprogramma Zembla een jaar later in de uitzending ‘Jacht op de schoonmaakster’ van 21 december 2012. Voor de uitzending stuurt Zembla een persbericht rond. In het persbericht is het telefoongesprek tussen een functionaris van politie Kennemerland en een bewoner van Haarlem opgenomen. De bewoner wil weten of het project nog doorgaat. De Raad van State (13 juli 2011) had namelijk het staande houden en de detentie als ‘onrechtmatig’ beoordeeld. “De politie had niet op grond van een Afrikaans uiterlijk, reizen met de bus en het betreden van een woning in een villawijk mogen concluderen dat het illegalen waren” (de Volkskrant 16 december 2011). De functionaris van Kennemerland zegt in het telefoongesprek: “Ja. We zijn wel bezig om dat nu inderdaad juridisch helemaal netjes rond te maken en als we toestemming krijgen van de afdeling procesvertegenwoordiging van de IND, dan zullen we daar zeker weer op een nette manier mee doorgaan” (website Zembla).
De Volkskrant laat Hans Konijn, chef Vreemdelingenpolitie Kennemerland aan het woord. Hij stelt: “Illegale arbeid is verboden en betekent vaak uitbuiting.” Volgens de Volkskrant is die uitbuiting niet onderzocht. Het Openbaar Ministerie vervolgt de mensen die de schoonmakers in dienst hadden genomen niet. Ook de Arbeidsinspectie legde geen boetes op. Een woordvoerster van de Arbeidsinspectie zegt tegen de Volkskrant van 16 december 2011: “Het is ondoenlijk huis aan huis controles te gaan uitoefenen. Wel is een onderzoek mogelijk als we een tip over uitbuiting krijgen, maar tot nu toe hebben we die niet gekregen.” De politie heeft dus ook niet de Arbeidsinspectie getipt. Al met al is het busproject een voorbeeld van de illegalenjacht in Nederland. Eigenlijk niet heel bijzonder aangezien politiefunctionarissen de ruimte hebben om mensen aan te houden en naar hun identiteitsbewijs te vragen. Het is het zogenaamde redelijk vermoeden van ‘illegaal’ verblijf’ criterium op basis waarvan politieagenten iemand kunnen staande houden. Er is echter wel iets bijzonders aan het voorbeeld van het busproject. De politie patrouilleerde niet zomaar in Haarlem en omliggende gemeenten. Het project was erop gericht ‘Afrikaans’ uitziende mensen te lokaliseren en te volgen in chique buurten van de verschillende gemeenten. Of zoals Joop.nl het op 16 december 2011 formuleert: “Politie: Negers in villawijken zijn altijd verdacht.” Dit is duidelijk een vorm van etnisch profileren, waarbij niet alleen de huidskleur doorslaggevend is, maar ook de combinatie huidskleur en bepaalde buurt.
Bij het onderzoek naar de uitvoering van de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht door Buro Jansen & Janssen kwamen er verschillende voorbeelden binnen die vergelijkbaar zijn met de discriminatoire aanhouding bij het busproject. “Het was ’s avonds laat en we passeerden een politieauto. De politieauto kwam ons achterna en sommeerde ons te stoppen. De agent die bij de auto kwam controleerde mijn autopapieren. Er was niets aan de hand. Toen de agent mijn papieren teruggaf vroeg hij naar de identiteitspapieren van mijn “bijrijder”, mijn broer. Ik vond dit vreemd en vroeg om uitleg. Ik kreeg van meneer de agent te horen dat ik me er niet mee moest bemoeien. De agent zei dat volgens de nieuwe wet iedereen verplicht is zich te legitimeren. Ik vroeg of er sprake was van verdachten, een verdachte situatie of getuigen. Toen ik daarop geen antwoord kreeg, vroeg ik aan de beambte of ik zijn legitimatiebewijs kon zien. De politieagent vond mij heel erg bijdehand en stond op het punt te ontploffen. Ik toonde toen mijn identiteitskaart van de opsporingsdienst waar ik werk en heb de agent om zijn dienstnummer gevraagd. Toen ik de volgende dag zijn chef belde kreeg ik eerst te horen dat de agent correct had gehandeld, vervolgens dat ik me zou ophouden op een industrieterrein (iets dat niet waar was) en ten slotte gaf de chef mij toch gelijk, toen ik meldde dat ik een opsporingsambtenaar ben. Er is puur op uiterlijk gecontroleerd.” De persoon in dit verhaal is een Marokkaanse Nederlander.
Het busproject en de reactie van de politie Kennemerland na een veroordeling van de werkwijze door de Raad van State roept vragen op over artikel 1 Grondwet en het dagelijkse politiewerk. Het gemak waarmee politiefunctionarissen over het eerste artikel zijn heengestapt om ‘zwarte’ mensen te volgen in bepaalde wijken is stuitend. Waarom zijn er binnen het politie-apparaat geen bellen gaan rinkelen en waarom is de reactie op de veroordeling doorgaan met het bewezen discriminatoir optreden en een poging om het “juridisch helemaal netjes rond te maken.” Het is in die zin ook opvallend dat de politie slechts het project ‘juridisch helemaal netjes rond wil maken.’ Van een grondwettelijke en/of burger- en mensenrechtelijke beoordeling is geen sprake. De wijze waarop de politie Kennemerland bij het busproject over discriminatie spreekt, lijkt een weerspiegeling van de wijze waarop in het rapport ‘Het functioneren van de WUID in de praktijk’ (2009) over de vreemdelingenwet en discriminatie wordt gesproken. “Uit gerechtelijke uitspraken blijkt dat er regelmatig sprake is van een samenloop met de Vreemdelingenwet. Hieruit valt vaak niet of nauwelijks af te leiden of er in deze gevallen mogelijk sprake was van discriminatie. In gevallen waarin dit wel mogelijk is, komen zowel situaties voor waarin de rechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van discriminatie als situaties waarin volgens de rechter wel sprake was van discriminatie.” Er is “nauwelijks af te leiden of er sprake is van discriminatie”, maar er zijn gevallen/situaties waarin de rechter oordeelde dat er “wel sprake was van discriminatie.” Blijkbaar is er sprake van discriminatie, hoeveel en hoe ernstig is onduidelijk. Bij het busproject dat volgde op de evaluatie van de WUID is duidelijk sprake van discriminatoir of racistisch optreden. Dat klinkt hard, maar voor de getroffen burgers is dat zeker het geval. Zij zullen echter geen klacht bij de politie of andere instanties hebben ingediend net als veel Oost-Europeanen, Roma en andere Nederlanders van buitenlandse afkomst.
Nare nasmaak
De opmerking “juridisch helemaal netjes rond te maken” weerspiegelt ook de brief van Kennemerland als reactie op het WOB-verzoek rond discriminatoir optreden. De politie heeft onderzoek gedaan naar de documenten die in het korps voor handen waren en “hieruit is gebleken dat er in de politieregio Kennemerland geen documenten aanwezig zijn ten aanzien van zowel discriminatoir/etnisch handelen, optreden of een andere manier functioneren van zowel individuele politie-ambtenaren als beleidsmatig handelen van het apparaat als geheel.“ Het busproject vond in de periode plaats waarover in het informatieverzoek stukken werden gevraagd. De blinde vlek van het korps is vergelijkbaar met het niet gebruiken van selectiecriteria in Maastricht bij preventief fouilleren, maar wel mensen selecteren omdat het bekenden zouden zijn, Noord-Afrikanen, buitenlanders, of in een bepaald type auto rijden of de kentekenplaat. Dat de wijze van profilering niet krampachtig is, maar duidelijk voorzien van een trits aan vooroordelen laat de studie van Sinan Çankaya. In ‘de controle van marsmannetjes en ander schorriemorrie’ beschrijft Çankaya zijn observaties die hij een jaar lang op de achterbank van politieauto’s heeft gemaakt.
Çankaya laat de agenten uitgebreid aan het woord. Zij beschrijven hoe zij in hun werk, hun dagelijkse vooroordelen meenemen. “Als we in de auto zitten, de surveillance, dan is het net zoals het zitten op een terras. Je kijkt naar mensen en beoordeelt ze. Alleen krijgen wij ervoor betaald en missen we de drankjes,” citeert hij een van de agenten die uitlegt hoe zij tijdens de surveillance mensen beoordelen. In het hoofdstuk ‘Beeldhouwers en Stempelaars’ beschrijven de agenten hun beoordeling van het surveillance terras. “Polen hebben over het algemeen een wat rondere kop”, “Bulgaren trouwens ook wel, maar hebben wat weg van mensen uit India”, “maar net zoals Britten, haal je er ook gewoon uit”, “zigeuners, hoe herken je ze … gewoon uiterlijke kenmerken” en “net zoals dat je Aziaten herkent aan hun spleetogen” zijn enkele van de observaties van de agenten. Deze ‘onschuldige’ indeling heeft voor de betreffende personen die beschreven worden wel degelijk consequenties. “Als ik in West ben, wil ik wel wat meer Marokkanen controleren en als ik in Zuidoost ben meer Antillianen”, “in West zie je allemaal Marokkanen, ze lijken allemaal op elkaar” zijn de beschrijvingen die richting de doelgroepen gaan. “Als je het aan mij vraagt dat zijn jonge naffertjes, die overvallen plegen, inbreken en straatroven,” “dat zijn dan de Noord-Afrikaanse jongens met een scootertje,” “want dat zijn wel de mensen die voor heel veel overlast zorgen in de wijk,” vervolgt de profilering van de mensen die tijdens surveillances worden gecontroleerd. Ook Lombroso komt nog om de hoek kijken om de stereotypering fysiek te duiden. “Het is ook wel het type mensen, de ogen die dichterbij elkaar staan, iets te laag voorhoofd, ja het zijn een aantal uiterlijke kenmerken waarvan ik denk ja … interessant om iemand even te controleren.” Of dit discriminatoir optreden is of in de hand werkt, wordt door de Amsterdamse politie niet onderzocht. Ook niet of deze duidelijke etnische profilering negatieve gevolgen heeft voor bepaalde bevolkingsgroepen of individuen. Amsterdam had maar een document een “Seminar over Selectiemechanismen”.
Bij lezing van de rapportages over racisme en discriminatie lijkt de laatste jaren het discriminatoire handelen van de overheid weggeretoucheerd. De aandacht, geformuleerd in strafrechttermen, ligt op de burger. Er wordt gesproken in criminaliteitsbeeld analyses discriminatie. Politie en justitie zijn heer en meester over de cijfers en de data op basis waarvan de analyses worden gemaakt. Een kwart van de klachten over de publieke sector lijken volstrekt verdwenen en eigenlijk is het al jaren onduidelijk wat daarmee gedaan wordt. Ook van de meldingen over de private sector blijven slechts enkele met betrekking tot uitzendbureaus en deurbeleid over. De burger wordt onder het discriminatie vergrootglas gelegd. Nu is het belangrijk om discriminatie tussen burgers te bestrijden, maar de eenzijdige aandacht voor de klieder-, plak-, verniel- en schreeuwacties van die burgers heeft een nare nasmaak. Helemaal als bedacht wordt dat in de beleidsnota discriminatie van de Raad van Hoofdcommissarissen (RHC) en het Korpsbeheerdersberaad specifiek wordt gekeken naar de discriminatie van burgers door de politie. “Deze beleidsnota schetst de ontwikkelingen die het afgelopen jaar reeds hebben plaatsgevonden en geeft de koers weer voor 2008 tot 2010 wat betreft de aanpak van discriminatie van burgers door de politie in Nederland” (Stand van Zaken aanpak discriminatie (2009 of februari 2011) van het Regionaal Managementteam regiopolitie Limburg Noord). Opmerkelijk is wel dat “discriminatie bij de politie geen prioriteit heeft” en dat de Raad van Hoofdcommissarissen geen zicht heeft op de klachten over politie-optreden (beleidsnota discriminatie van de Raad van Hoofdcommissarissen augustus 2008, Racisme Monitor 2009). Of het hierbij gaat om externe of interne discriminatie wordt in het midden gehouden.
Toch lijkt de politie in alles zelf te erkennen dat integriteit van het apparaat en haar medewerkers van groot belang is. Rotterdam-Rijnmond geeft aan dat: “Vanuit de overtuiging dat discriminatie, zowel binnen de samenleving als door de politie onacceptabel is, wordt wel geïnvesteerd in zaken om te voorkomen dat dit gebeurt.” Dit korps gaf echter aan dat discriminatie van de burger door de politie geen issue is. Regiopolitie Limburg Noord openbaarde het document Stand van Zaken aanpak discriminatie (2009 of februari 2011) van het Regionaal Managementteam (RMT). Het RM stelt: “Een politie die door een deel van de bevolking als ontoegankelijk, weinig respectvol, stigmatiserend of zelfs discriminerend wordt ervaren, heeft het lastig.” Politie Zeeland stuurde in antwoord op het informatieverzoek het “Beeldvormend document ‘stand van zaken discriminatie’ augustus 2007” toe. In dit document wordt een conclusie van een onderzoek van het LBR (enquêtes onder 1700 allochtonen en autochtonen) overgenomen: “Uit discriminatie ervaringen in 2005 blijkt dat discriminatie door gezagsdragers en andere publieke functionarissen meer negatieve impact heeft op personen dan andere vormen van rassendiscriminatie.”
kaders
Klachten regiopolitie Gelderland Midden
Regiopolitie Gelderland Midden nu onderdeel van politie Oost-Nederland verschaft ook de cijfers van de klachten over verschillende jaren. De korpschef merkt in zijn antwoord op het informatieverzoek op: “dat het korps grote waarde hecht aan de integriteit van zowel het korps zelf als ook van haar medewerkers. Zo is er de beroepscode voor politie Nederland, Code Blauw. Voorts hebben alle medewerkers binnen het korps Gelderland-Midden in de afgelopen twee jaar de training Professioneel Blauw gevolgd. Deze training is gericht op diversiteit, multicultureel vakmanschap, omgangsvormen en integriteit.” Deze aanvulling aan het eind van het besluit van de korpschef volgt op de mededeling dat “er niet is gebleken dat er in de door u genoemde periode aangiften in behandeling zijn genomen met betrekking tot discriminatie door het korps of een van haar medewerkers. Evenmin hebben interne onderzoeken plaatsgevonden die verband houden met discriminatoir handelen door medewerkers.” De cijfers over de klachten laten echter wel zien dat er burger zijn die zich gediscrimineerd voelen (2007; 1, 2008; 7, 2009; 1, 2010; 0) of onheus bejegend waarbij een discriminatoir element kan hebben meegespeeld (2007; 39, 2008; 58, 2009; 51, 2010; 27).
Klachten regiopolitie Zaanstreek-Waterland
Politieregio Zaanstreek-Waterland, nu onderdeel van Politie Noord-Holland, stuurde het jaarverslag klachtenbemiddeling 2007 mee. “Na herhaalde zoekslagen hebben wij uiteindelijk vastgesteld dat ten aanzien van deze bestuurlijke aangelegenheid bijgaand jaarverslag 2007 bij ons korps berust. Daarin komen 2 gevallen als door u bedoeld aan de orde.” De korpschef duidt met zijn besluit op de twee klachten over discriminatoir gedrag door politiefunctionarissen in 2007/ In 2006 waren dat er vier en in 2005 geen. Over andere jaren zijn er geen cijfers. Het korps Zaanstreek-Waterland heeft de klachten categorie bejegening onderverdeeld in belediging, intimidatie en uitlatingen. Over het racistische of discriminatoire karakter van die beledigingen, intimidaties en uitlatingen valt zonder de daadwerkelijke klachten niets te zeggen. Cijfers geven wel een constant beeld: 2005 bejegening 35 (belediging 1, intimidatie 4, uitlatingen 30), 2006 bejegening 22 (belediging 0, intimidatie 6, uitlatingen 16) en 2007 bejegening 35 (belediging 4, intimidatie 15, uitlatingen 16).
Klachten regiopolitie Brabant ZuidOost
Regiopolitie Brabant ZuidOost, nu onderdeel van politie Oost-Brabant, verwijst naar het jaarverslag klachten 2010 waarin vier discriminatie klachten en 97 klachten over bejegening/houding/gedrag zijn opgenomen.
Klachten regiopolitie Haaglanden
Regiopolitie Haaglanden, nu onderdeel van de politie Den Haag, stuurde de jaarverslagen klachten van 2007 tot en met 2010 mee van zowel de interne klachtenafhandeling als de behandeling van de klachten door een onafhankelijke commissie. Het klachten element discriminatie kwam in 2006 en 2007 vier keer voor (allen niet gegrond), in 2008 drie keer (allen niet gegrond), in 2009 twee keer (allen niet gegrond), in 2010 drie keer (allen niet gegrond, een geen oordeel) en in 2012 drie klachten (telling tot augustus 2012) (cijfers onafhankelijke commissie). Met betrekking tot bejegening geeft de commissie aan dat er in 2006 95 klachten waren, in 2007 79 (26% gegrond), in 2008 78 (26% gegrond), in 2009 52 (21% gegrond) en in 2010 49 (22% gegrond). De cijfers van de interne klachtenbemiddeling geven een ander beeld. Tien discriminatieklachten in 2005, zeventien in 2006, zes in 2007, zes in 2008, elf in 2009, negen in 2010. Of de klachten ten aanzien van discriminatie door de politie gegrond of niet gegrond zijn verklaard bieden de jaarverslagen geen uitsluitsel. Ten aanzien van bejegening werden er in 2005 320 meldingen gedaan, in 2006, 391, in 2007 295, in 2008 322, 311 in 2009 en in 2010 246 (tussen de 24 en 26% gegrond de rest niet gegrond of geen oordeel). In de Racisme monitor 2009 schrijft Peter R. Rodrigues over de klachten bij Haaglanden: “Bij ADV Bureau Discriminatiezaken Hollands Midden en Haaglanden maakten klachten over de politie jaarlijks ongeveer 10 procent uit van het totale aantal klachten en dat was opvallend veel vergeleken met andere ADV’s. Vanaf 2007 is er sprake van een duidelijke kentering ten goede. Telde 2006 nog 43 klachten over de politie (10 procent), in 2007 was dat gedaald tot 27 (6,5 procent) en in 2008 tot 15 (3,9 procent). Het Bureau Discriminatiezaken Hollands Midden en Haaglanden signaleert in haar jaarverslag deze opmerkelijke daling zonder een (inhoudelijke) verklaring te geven.”
artikel als pdf
brief ministerie veiligheid en justitie
nota raad van hoofdcommissarissen
brief politie Rotterdam Rijnmond
brief politie Haagland
brief politie Brabant Zuid Oost
brief politie Brabant Noord
Brief politie Noord Nederland
brief politie Gelderland Midden
brief politie Gelderland Zuid
brief politie Holands Midden
brief politie IJsselland
brief politie Kennemerland
brief KLPD
brief politie Limburg Noord
brief politie Limburg Zuid
brief politie Noord Holland Noord
brief politie Noord Oost Gelderland
brief politie Utrecht
brief politie Twente
brief politie Zaanstreek Waterland
brief politie Zeeland
discriminatie volgens SCP
kerncijfers 2004
kerncijfers 2005
kerncijfers 2006
kerncijfers 2007
kerncijfers 2008
kerncijfers 2009
kerncijfers 2010
kerncijfers 2011
monitor racisme extremisme 5
monitor racisme extremisme 6
monitor racisme extremisme 7
monitor racisme extremisme 8
monitor racisme extremisme 9
monitor rassendiscriminatie 2005
monitor rassendiscriminatie 2009
poldis criminaliteitsbeeld discriminatie 2008
poldis criminaliteitsbeeld discriminatie 2009
poldis criminaliteitsbeeld discriminatie 2010
poldis criminaliteitsbeeld discriminatie 2011
racisme antisemitisme discriminatie 2010 2011
rapportage klachten meldingen discriminatie 2010