Het preventief fouilleren in Amsterdam is bekeken aan de hand van de jaarlijkse rapportages van het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement COT. Het COT constateert jaarlijks dat het fouilleren effectief is en helpt om het aantal ‘wapenincidenten’ terug te brengen in Amsterdam Zuidoost en de binnenstad, de twee zogenaamde veiligheidsrisicogebieden. Mede door deze positieve conclusies wordt er nu ook gefouilleerd in Amsterdam Oost. Waarom deze conclusie zijn getrokken blijft onduidelijk. Een systematische analyse van cijfers zoals het COT deze presenteert roepen veel vragen op over die zogenaamde effectiviteit, maar ook over de betrouwbaarheid van cijfers van de Amsterdamse politie.
Toch zijn er bij de vele evaluaties opmerkingen te plaatsen die het tromgeroffel en de hosanna stemming met betrekking tot preventief fouilleren in Amsterdam temperen. Als kleine instelling pretendeert Buro Jansen & Janssen niet allerlei uitgebreide statistische analyses uit te kunnen voeren. Daarnaast geven wij niet het antwoord met betrekking tot het wel of niet effectief zijn van de maatregel. Buro Jansen & Janssen probeert zoveel mogelijk informatie over de diverse acties van de politie openbaar te krijgen, dat is een lang proces. Het bureau is afhankelijk van de Wet Openbaarheid van Bestuur en de welwillendheid van de overheid die ten aanzien informatie met betrekking tot het veiligheidsbeleid niet al te scheutig is. Vandaar dat wij in eerste instantie de evaluaties van het COT naast elkaar hebben gelegd.
1. Inleiding
Preventief fouilleren is effectief?
Er wordt wat af geëvalueerd in Nederland en zo ook de uitvoering van het preventief fouilleren. Amsterdam laat deze evaluaties uitvoeren door het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement COT. Voorzitter van de directie van het COT is dhr. U. Rosenthal, VVD senator. De directeur van het bedrijf is dhr. Muller, hoogleraar Veiligheid en Recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid in Leiden. Het COT is een bekende in het onderzoek naar allerlei geledingen van het veiligheidsbeleid van preventief fouilleren, voetbalkampioenschappen tot terrorisme. Weinig ontsnapt aan de aandacht van het instituut. Voor de gemeente Amsterdam heeft het bedrijf sinds 2003 alle evaluaties van het preventief fouilleren uitgevoerd.
Het gebruik van allerlei tabellen en schema’s in de evaluaties geven de indruk van een wetenschappelijk onderzoek naar preventief fouilleren in de hoofdstad. Op het eerste gezicht lijkt er ook niets mis met de cijfers. Het fouilleren lijkt effectief en de gemeenteraad gaat daarom keer op keer akkoord met de benoeming van de zogenaamde veiligheidsrisicogebieden.
De situatie in Amsterdam Zuidoost en het Centrum lijkt nog steeds alarmerend. Preventief fouilleren blijft noodzakelijk en bijkomend voordeel is dat burgers het niet erg vinden. Wie kan hier nu bezwaar tegen hebben. De Amsterdamse burgers vinden het niet erg, de situatie is nog steeds gevaarlijk en preventief fouilleren helpt.
Cijfers en veiligheidsbeleid
Cyrille Fijnaut en Toine Spapens beide verbonden aan de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg schrijven in “Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn” dat “gegevens die door opsporingsinstanties worden geregistreerd, om te beginnen een hoogst onbetrouwbaar beeld van de feitelijke omvang van specifieke criminaliteitsproblemen bieden.” De twee wetenschappers geven daarbij aan dat niet alle slachtoffers aangifte doen en er slachtofferloze delicten bestaan. “Bovendien kunnen beleidswijzigingen zogenaamde ‘registratie-effecten’ creëren. Dit wil zeggen dat de criminaliteit niet feitelijk stijgt of daalt in de mate die de cijfers (lijken te) suggereren.” Als voorbeeld geven ze de toegenomen aandacht voor huiselijk geweld. De politie classificeerde dit in het verleden als relatieproblemen, maar legt dit nu vast als geweldsdelicten. “Ook bij het beschrijven van trends, …, moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de mogelijke effecten van beleidswijzigingen of veranderingen in de registratiepraktijk,” besluiten zij. De conclusie is simpel. Bij het onderzoek en de analyse van criminaliteit en overheidsmaatregelen moet met grote zorg cijfers worden benaderd. Cijfers kunnen een indicatie geven voor trends, maar het tegengestelde kan ook worden beweerd.
Monica den Boer, hoogleraar vergelijkende bestuurskunde/Internationalisering van de politiefunctie aan de VU in Amsterdam, maakt in een interview in het NRC Handelsblad van 17 januari 2009 een aantal pakkende vergelijkingen als het over cijfers en veiligheid gaat. Zij opent met: “Aangiftecijfers zeggen net zoveel over de kwaliteit van de politie als weerberichten over de invloed van het KNMI.” Vervolgens zet ze een streep door de veiligheidsindex. “Grote steden werken steeds meer met veiligheidsindexen en veiligheidskaarten. Die komen vaak tot stand op basis van telefonische enquêtes. Maar een eenduidig antwoord heb ik niet. Eigenlijk zijn veiligheidsindexen vergelijkbaar met de oliebollen- en haringtest van het Algemeen Dagblad.” Zij vindt dat uiteindelijk de enquêtes van burgers een tevredenheidonderzoek is naar het functioneren van de politie in een gemeente. Het probleem is dat het nogal moeilijk is om haringen met mensen te vergelijken of oliebollen met mensen.
De complexiteit van veiligheid is niet te vatten in vragen ten aanzien van die veiligheid. Zelfs als fulltime onderzoekers van het veiligheidsbeleid valt er niets over effectiviteit te zeggen. Wat is namelijk het veiligheidsgevoel? Onveiligheid kan ook te maken hebben met een persoonlijke situatie thuis, angst over het behoud van je baan, kinderen die ziek zijn. Amerikaans onderzoek toont aan dat mensen zich onveiliger voelen naarmate er meer over misdaad op de televisie wordt vertoond. Den Boer eindigt met de conclusie dat: “… die veiligheidsperceptie is enorm belangrijk. … En gemeenten en korpsen laten zich vaak bedienen door onderzoeksbureaus die het zo weten te brengen dat ze door kunnen gaan met maatregelen die al zijn genomen.”
‘Onderzoeksbureaus die het zo weten te brengen dat de maatregelen functioneren.’ In de zoektocht naar waarheid met betrekking tot preventief fouilleren in Amsterdam kijken wij in eerste instantie naar de evaluaties van het COT. In navolging van den Boer, Fijnaut en Spapens worden de cijfers hier met enige reserves bekeken.
2. Onderzoeksvragen
Alle evaluaties in de hoofdstad zijn te vinden op eenveiligamsterdam.nl. Bij de analyse die hier volgt stellen wij twee vragen. De eerste vraag is of de maatregel effect heeft, werkt preventief fouilleren als we naar de opbrengsten kijken, hoeveel wapens zijn er gevonden. Bij het onderzoek naar deze vraag zijn de resultaten van de verschillende acties van de politie in Amsterdam Zuidoost en het centrum in de afgelopen vijf jaar gebruikt. De tweede vraag is of de maatregel helpt om de geweldscriminaliteit te bestrijden. Om dit te onderzoeken wordt gekeken naar de wapenincidenten in de hoofdstad. Onder wapenincidenten verstaat de regiopolitie Amsterdam-Amstelland onder andere straatroof, bedreiging, eenvoudige mishandeling en bezit overige wapens.
Voor de nauwkeurigheid moet hier worden opgemerkt dat er gesproken wordt over Amsterdam Zuidoost en de binnenstad, maar de zogenaamde veiligheidsrisicogebieden bestrijken niet het gehele stadsdeel Amsterdam Zuidoost en het stadsdeel centrum. Bij de precieze geografische afbakening wordt hier niet stilgestaan.
3. Enkele kanttekeningen bij de evaluatie van preventief fouilleren
Kantekening 1: Opbrengsten; de periodes van het onderzoek
In de rapportages van het COT worden bij de opbrengsten van de politie acties de volgende informatie verschaft. Allereerst de periode waarin preventief fouilleren plaatsvond, het aantal keren dat de politie preventief heeft gefouilleerd in die periode, de arbeidsuren, de personele bezetting, het aantal gevonden wapens en het aantal arrestanten. Bij het aantal wapens wordt onderscheid gemaakt tussen vuurwapens, steekwapens, slagwapens en de rest. De arrestanten zijn verdeeld in aanhoudingen op grond van de Wet Wapens en Munitie (WWM) en andere vergrijpen. Bij de laatste groep gaat het vooral om drugs gerelateerde vergrijpen. Het COT maakt in een aantal rapportages een voorbehoud met betrekking tot de cijfers. In 2005 wordt bijvoorbeeld de nieuwe districtindeling aangehaald als een complicerende factor.
Bij het vluchtig lezen van deze rapportages valt het niet op, maar bij nadere bestudering van de cijfers wordt plotseling zichtbaar dat de periodes waarop de evaluaties betrekking hebben eigenlijk allemaal verschillen van 7 tot 13 maanden. De evaluatie over de periode 2004 en 2005 waarin door de politie gefouilleerd is, is terug te vinden in drie variaties. In de evaluatie van 2005 is die periode 10 maanden, maar in de rapportage uit 2006 is die periode 13 maanden en tot slot is de periode 12 maanden in de evaluaties die in 2007 en 2008 zijn gepresenteerd. Het COT schrijft over het verschil in periodes dat zij opgeheven worden door het hanteren van sleutels.
Dat de periodes niet te vergelijken zijn wordt duidelijk als de twee versies van de fouilleer periode over 2003 en 2004 worden vergeleken. Er kan gekozen worden uit 9 maanden en 11 maanden. In Amsterdam Zuidoost worden van 1 juli 2003 tot en met 1 april 2004 46 mensen aangehouden, waarvan 19 op grond van de Wet Wapens en Munitie. Hoewel de tweede periode 2003 en 2004 twee maanden langer is en er meer is gefouilleerd in april en mei 2004, leveren deze maanden geen nieuwe arrestanten op. Vergelijken we de twee versies over 2005 en 2006 (9 en 12 maanden) dan valt op dat in de drie extra maanden van de tweede versie van 1 juni 2005 tot en met 1 juni 2006 er 7 meer mensen zijn aangehouden in de Amsterdamse binnenstad waarvan er 5 een verboden wapen bij zich hadden.
De verschillende versies van de periodes van preventief fouilleren zijn eigenlijk niet te gebruiken.
Met behulp van drie sleutels zegt het COT dat de periodes met elkaar te vergelijken zijn. In 2007 gebruikte het COT de volgende sleutels: “Het aantal aangetroffen wapens per aantal gecontroleerde personen, het aantal gemaakte arrestanten per aantal gecontroleerde personen en het aantal gecontroleerde personen per politieel arbeidsuur.”
Kanttekening 2: Wat is een wapen
Het aantal getroffen wapens roept de vraag op om wat voor wapens het dan gaat. De standaard omschrijving vuurwapens, steekwapens, slagwapens en overige wapens is afkomstig uit de Wet Wapens en Munitie. Als elk aangetroffen wapen tot een aanhouding op grond van de WWM zou leiden dan is het aantal gevonden wapens een goede graadmeter en bruikbaar als sleutel. Dit is echter niet het geval.
De regiopolitie Haaglanden heeft Buro Janssen & Janssen zes ordners aan data over preventief fouilleren in de hofstad geleverd. Bij de stukken zitten een groot aantal processen-verbaal van de in beslaggenomen wapens en aanhoudingen. Daarnaast heeft de politie haaglanden foto’s van de wapens geleverd. De stukken geven een goed beeld van het soort wapens dat wordt gevonden en wanneer overgegaan wordt tot aanhouding. Het valt op dat er veel aardappelschilmesjes, zakmessen, gewone messen en schroevendraaiers tussen de in beslaggenomen ‘wapens’ zitten. Daarnaast laten de processen-verbaal ook zien dat het ook regelmatig voorkomt dat iemand meerdere wapens bij zich draagt. Een taxichauffeur had in zijn dashboardkastje een vuurwapen liggen en een slagwapen in de kofferbak. Deze gegevens zorgen voor een vertekening van het ‘wapenbezit’. Uit de cijfers, tabellen en grafieken die het COT namelijk presenteert is niet op te maken wat voor soort wapen iemand op zak heeft en of iemand meerdere wapens bij zich draagt.
Het totale aantal wapens is misschien een indicatie, maar schroevendraaiers, leatherman en aardappelschilmesjes gevonden in een auto zijn moeilijk te bestempelen als serieuze wapens. Dieper onderzoek naar de intenties van de bezitter zou dan nodig zijn. Een vrouw die een busje traangas of pepperspray bij zich draagt in Amsterdam Zuidoost is van een andere orde dan een jonge man op het Rembrandtsplein die op zaterdagavond een broodmes in zijn jaszak heeft zitten.
In de periode van 1 juli 2006 tot en met 1 mei 2007 worden er in het veiligheidsrisicogebied binnenstad van Amsterdam 127 wapens gevonden. Van deze wapens leiden maar 16 wapens tot een aanhouding op grond van de Wet Wapens en Munitie. Het zou kunnen dat de resterende 111 wapens zijn afgedaan met een proces-verbaal, maar daarover verschaffen de evaluaties geen gegevens. Wat voor soort ‘wapens’ tussen deze 111 zitten is onduidelijk. We moeten er dus vanuit gaan dat er niet 127, maar 16 verboden wapens (in de rapportage in 2008 gaat het om 15 WWM aanhoudingen) zijn gevonden.
Bij het preventief fouilleren staat het vinden van wapens centraal, maar wat is een wapen. Bij het doorzoeken van voertuigen worden de meest uiteenlopende zaken gevonden. Een vuurwapen, een stiletto en een boksbeugel zijn van een andere orde dan een schroevendraaier en een grote steeksleutel. Bij het tegengaan van wapenbezit op straat gaat het om wapens, maar aangezien de evaluaties geen concrete beschrijvingen geeft over om wat voor wapens er gevonden worden, nemen we hier als uitgangspunt het aantal aanhoudingen op grond van de WWM, de Wet Wapens en Munitie. Het is dan duidelijk dat iemand een verboden wapen op zak heeft. Een stiletto, een vuurwapen of een boksbeugel. Deze wapens zijn van andere orde dan de set schroevendraaiers die een man op het treinstation Amsterdam Amstel moet inleveren. Ook al gaf hij aan van een klus te komen, de ambtenaar was onverbiddelijk, steekwapens. Aanhoudingen op grond van de WWM geven een getrouwer beeld van het ‘echte’ wapenbezit.
Kanttekening 3: WWM aanhoudingen en wapens
Hoewel de cijfers van de WWM aanhoudingen een betere indicatie vormen voor het serieuze wapenbezit moet hier ook een kanttekening bij worden geplaatst. Op 3 oktober 2003 wordt er in de Amsterdamse binnenstad van zeven uur ’s avonds tot vier uur ’s ochtends een actie gehouden waarbij een vuurwapen wordt aangetroffen. Tijdens deze actie wordt er echter niemand aangehouden ook niet op grond van de WWM. Is er een vuurwapen gevonden, maar is aan de passant gezegd, ‘loop maar door’ of is dit een schrijffout in de statistieken? Tijdens dezelfde actie wordt er ook een slagwapen, tien steekwapens en drie andere wapens gevonden.
Dat cijfers van het aantal WWM aanhoudingen ook met enige voorzichtigheid moeten worden gebruikt, laat het volgende voorbeeld zien. Op 29 november 2002 worden 7 mensen aangehouden op grond van de WWM en houdt de politie vanwege andere overtredingen 10 mensen aan. Tijdens de actie worden echter slechts 4 steekwapens gevonden. Op grond waarvan de 3 andere WWM verdachten zijn aangehouden is onduidelijk. In Den Haag zijn er vier mannen aangehouden omdat er een busje traangas in hun bestelbus was gevonden, dat zou een verklaring kunnen zijn.
Op 17 april 2003 is het wel duidelijk. Er wordt één steekwapen gevonden en er is één WWM verdachte. Op 24 april 2003 is het echter weer anders. Er wordt geen enkel wapen aangetroffen bij het fouilleren, maar er is wel een WWM verdachte. Geen wapen, wel aangehouden op grond van verboden wapenbezit?
Op 1 juli 2004 worden er tijdens een actie in Amsterdam Zuidoost, die van 15.00 uur tot 23.00 uur duurt, een vuurwapen, een slagwapen en vier steekwapens gevonden. Er wordt tijdens de actie geen enkele aanhouding verricht op grond van de WWM. Ook op 30 juli 2005 is dat het geval terwijl er wel een vuurwapen wordt gevonden.
Dit zijn enkele voorbeelden die aangeven dat ook bij het gebruik van WWM aanhoudingen voorzichtigheid geboden is. De aanhoudingen op grond van de WWM vormen echter een betere indicatie van de effectiviteit van preventief fouilleren dan het totale aantal wapens. Alle wapens zorgen voor een vertekend beeld van het zogenaamde ‘wapenbezit’ van de Amsterdammers.
Kanttekening 4: Geen controlegroep
De evaluaties van het COT worden gedaan op basis van informatie over preventief fouilleren uit de veiligheidsrisicogebieden. Stel nu dat er plots in de Kinkerstraat van Amsterdam ook een aantal fouilleeracties worden gehouden en er worden evenveel mensen aangehouden op grond van de WWM. Wat zegt dat dan over de resultaten in Amsterdam Zuidoost en het centrum? Deze controle acties zijn niet gehouden en politiek waarschijnlijk niet te organiseren, maar maken een meting van de effectiviteit lastig.
Amsterdam Zuidoost en binnenstad zijn niet te vergelijken. Het karakter van beide wijken is totaal verschillend. Het centrum kent zeker in het weekend een aanwas van mensen van buiten Amsterdam en de miljoenen toeristen zorgen voor een geheel andere bevolkingspopulatie dan de woonwijk Amsterdam Zuidoost.
Bij dit onderzoek worden de aanhoudingen die niet op grond van de WWM worden verricht niet meegenomen. Zij vormen de bijvangst voor de politie.
Bij ons onderzoek naar de uitvoering van de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht ontdekten wij dat drugsgebruikers en dak en thuislozen veelvuldig worden lastig gevallen door politiefunctionarissen. Veel van deze mensen zijn ‘oude’ bekenden van de politie. Gebruikers hebben meestal drugs op zak en omdat deze mensen zich vooral ophouden in het centrum en Zuidoost geeft de bijvangst ook een vertekend beeld van de effectiviteit van het preventief fouilleren.
4. Onderzoekvraag 1
De eerste vraag is of de maatregel werk als we naar de opbrengsten kijken. Hoeveel wapens zijn er gevonden en valt daar iets uit te concluderen? Hoeveel aanhoudingen zijn verricht en wat is de inzet van de politie. Is een totaal beeld te krijgen van het effect van de maatregel over de jaren heen.
Bij deze onderzoekvraag worden de veiligheidsrisicogebieden Amsterdam Zuidoost en de binnenstad afzonderlijk bekeken.
4.1 Preventief fouilleren in Amsterdam Zuidoost
hoeveel mensen fouilleert een agent
Het aantal mensen dat gefouilleerd wordt door een politieagent die aan een actie deelneemt, stijgt in Amsterdam Zuidoost van gemiddeld twee naar gemiddeld 3,25. Dit aantal wordt al in 2005/2006 bereikt en hoewel het daarna even stijgt, komt het vervolgens weer op gemiddeld 3,25 in 2007/2008. In vergelijking met het begin van preventief fouilleren in Amsterdam Zuidoost worden er meer mensen gefouilleerd. Het feit dat er meer mensen worden gefouilleerd lijkt aan te tonen dat de politie een zekere mate van routine in de acties heeft gevonden. Het probleem bij dit cijfer is dat niet wordt meegenomen dat bij acties in horeca gelegenheden of het doorzoeken van voertuigen er meerdere mensen tegelijkertijd kunnen worden gefouilleerd. Wachten op toevallige voorbijgangers is minder effectief. In 2002/2003 werden maar 13 horecagelegenheden bezocht, terwijl de politie later deze gelegenheden veel vaker binnentrad.
Om een beter zicht te krijgen op het aantal mensen dat door een gemiddelde agent wordt gefouilleerd is niet het totale aantal arbeidsuren van belang maar het aantal uren dat daadwerkelijk op straat of in de kroeg wordt gefouilleerd. Tot 2006 staan deze cijfers in de COT rapporten, maar daarna worden zij niet meer vermeld. Deze cijfers geven een heel ander beeld. De effectiviteit loopt sterk terug. Werden in 2002/2003 nog gemiddeld 81,5 mensen per uur dat de politie in Amsterdam Zuidoost aanwezig was gefouilleerd, in 2005/2006 ging het nog maar om gemiddeld 28,5 personen. Deze daling van bijna tweederde is tegengesteld aan de lichte stijging die het COT concludeert op grond van de arbeidsuren. Om te controleren of er nu sprake is van een stijging of daling van het aantal mensen dat gefouilleerd wordt door een agent, kijken we nog naar het aantal mensen dat gefouilleerd is in verhouding tot het ingezette personeel. Deze schommelt veel meer van gemiddeld 22 gefouilleerde personen per agent in 2002/2003 naar gemiddeld 16 of 19 in de volgende periode en via gemiddeld 23 of 24 in 2004/2005 naar gemiddeld 12 in de laatste periode waarin de cijfers van het aantal ingezette agenten is vermeld in 2005/2006.
Bij de arbeidsuren worden ook de uren voorbereiding en de afhandeling van de aanhoudingen meegenomen dit kan natuurlijk zorgen voor een vertekend beeld. Het ingezette personeel zit in de lijn van het aantal arbeidsuren, maar geeft ook een ander beeld. Het aantal uren dat op straat gefouilleerd lijkt het meest een getrouw beeld te geven van de realiteit van de straat.
Drie variabelen en drie verschillende uitkomsten over de periode 2002 tot en met 2006. Dat geeft tocht te denken. De conclusie dat een agent gemiddeld meer mensen in Amsterdam fouilleert is niet zomaar te trekken. Het aantal uren dat er daadwerkelijk op straat gefouilleerd wordt schommelt. Ook het aantal functionarissen dat wordt ingezet is steeds verschillend. De personele inzet is ook te verdelen tussen agenten die daadwerkelijk controleren en agenten die de aanhoudingen verrichten en afhandelen. Hiervan zijn nog minder cijfers voorhanden.
Kijk eens een wapen
De maatregel gaat natuurlijk niet over het aantal mensen dat de agenten fouilleren, maar of er verboden wapens worden gevonden, en zo ja, of dit aantal toeneemt of afneemt.
Om dit te onderzoeken wordt hier het aantal WWM aanhoudingen gebruikt. Als het fouilleren ook een preventieve werking heeft zou je verwachten dat in de loop van de tijd het aantal arrestanten op grond van de WWM daalt. Mensen laten hun wapens thuis. Door niet van tevoren duidelijke doelen te formuleren over het wel of niet functioneren van de maatregel, kunnen de resultaten op meerde manieren worden geïnterpreteerd.
Daalt het aantal WWM-ers heeft het fouilleren een afschrikwekkende werking en moet er mee door worden gegaan omdat de maatregel werkt. Stijgt het aantal aanhoudingen op grond van de WWM is de neus van de betrokken functionarissen verbeterd en moet de maatregel worden voortgezet om dat het effectief is in het vinden van wapens.
Hoe moeten we de cijfers interpreteren. Als we kijken naar het aantal aanhoudingen op grond van de WWM per arbeidsuur is dat redelijk constant tot en met 2004/2005 maar verdriedubbelt het in 2005/2006 om in 2007/2008 weer te zijn gehalveerd.
Deze trend is vergelijkbaar met het aantal wapens per persoon die gefouilleerd is in Amsterdam Zuidoost.
Bij de WWM-ers per arbeidsuur gaat het om aanhoudingen in het kader van verboden wapenbezit. Bij de wapens per gefouilleerde persoon gaat het ook om de schroevendraaiers en de aardappelschilmesjes.
Zoals hierboven is aangegeven is het aantal arbeidsuren fouilleren misschien niet de juiste variabele. Wordt in plaats van het aantal arbeidsuren, het aantal ingezette personeelsleden en het aantal uren dat er daadwerkelijk is gefouilleerd ontstaat er een ander beeld.
Hoewel slechts de cijfers tot en met 2005/2006 beschikbaar zijn laten die cijfers een scherpe daling in 2003/2004 zien en vervolgens een lichte stijging tot boven het aantal aanhoudingen in de eerste periode. Het verschil tussen 0.084 en 0.119 van het aantal WWM-ers per ingezet personeel. Het aantal WWM per uren dat gefouilleerd is stijgt niet, maar blijft gelijk of daalt zelfs licht (van 0,31 naar 0,29).
Welke tendens is nu het meest aannemelijk. De scherpe stijging die het aantal WWM-ers per arbeidsuur en het aantal wapens per persoon laten zien. Of de lichte stijging van het aantal WWM-ers per ingezet personeel of de lichte daling van het aantal aanhoudingen per het aantal uren dat er gefouilleerd is.
Om het geheel enigszins in perspectief te plaatsen is het goed om te kijken naar het aantal aanhoudingen op grond van de WWM in vergelijking met het totale aantal wapens dat gevonden wordt. Zeg maar het aantal ‘verboden wapens’ in vergelijking met het totale aantal ‘wapens’. Deze verhouding blijft redelijk gelijk, als we de periode 2002/2003 niet betrekken bij de cijfers. In de periode 2006/2007 is een halvering, maar die is in 2007/2008 weer teniet gedaan.
Hoewel het COT beweert dat de absolute cijfers geen goede indicatie zijn in verband met verschillen in periodes, arbeidsuren en acties, laten ze wel een interessante tendens zien. Het aantal aanhoudingen op grond van de WWM schommelt, maar is redelijk constant van 2002 tot en met 2008. In 2007/2008 wordt hetzelfde aantal bereikt als aan het begin van de invoering van preventief fouilleren. Deze cijfers komen overeen met het aantal aanhoudingen op grond van de WWM onder de gecontroleerde personen. Dat aantal schommelt wel maar laat slechts een lichte stijging zien, van 0,0038 in 2002/2003 naar 0,0043 in 2007/2008. Hetzelfde kan over het totaal aan WWM-ers worden gezegd, van 23 in 2002/2003 naar 24 in 2007/2008. In de tussenliggende periode varieert het aantal aanhoudingen op grond van de WWM tussen de 11 en 19 met een laag aantal in 2004/2005 en 2006/2007.
Als er vanuit gegaan wordt dat de afschrikwekkende werking slechts van korte duur is, iets dat cameratoezicht bijvoorbeeld ook kent, dan zit er een ongerijmdheid in de cijfers. In principe blijft het aantal mensen dat ‘verboden wapens’ op zak heeft van alle mensen die ‘wapens’ op zak hebben redelijk gelijk.
Hoe moeten we dan de forse stijging in het aantal WWM per arbeidsuur verklaren. Een forse stijging die niet ondersteund wordt door het aantal WWM-ers per uren, dat gefouilleerd is en per ingezet personeel. Van deze laatste variabelen hebben we echter niet de cijfers tot en met 2007/2008.
Een verklaring kan gevonden worden in het dynamisch fouilleren of gebiedssurveillance dat de politie heeft geïntroduceerd. Men staat niet meer op één plek en fouilleert iedereen die passeert, maar verplaatst zich en kiest zijn slachtoffers. Dit roept echter de vraag op of er niet discriminatoir wordt opgetreden. Worden mannen niet eerder gefouilleerd dan vrouwen, jongeren eerder dan ouderen, gekleurde mensen eerder dan blanken en bekende drugsgebruikers eerder dan onbekende passanten. Bij ‘stop and search’ operaties in Groot Brittannië is al veel onderzoek verricht naar het discriminatoire optreden van de politie bij deze operaties.
Discriminatoir optreden is moeilijk te controleren. Verhalen van mensen die gefouilleerd zijn geven aan dat de politie op plaatsen als het treinstation Amsterdam Amstel in Amsterdam proberen een dwarsdoorsnede van de Amsterdamse bevolking te fouilleren als zij niet in staat zijn iedereen van de stroom reizigers te fouilleren. Hoe dit in Amsterdam Zuidoost met dynamisch fouilleren eraan toegaat, is moeilijk te zeggen.
Niets te zeggen over effectiviteit van fouilleren in Zuidoost
Is de maatregel effectief als wordt gekeken naar de opbrengst. Wordt gekeken naar het totale aantal wapens dan laat dat een verdubbeling zien, van 66 in 2002/2003 naar 111 in 2007/2008. Het aantal wapens per arbeidsuur van de politie laat zelfs een verdriedubbeling zien van 0.022 naar 0.065. Het vreemde aan die cijfers is dat het tot en met 2004/2005 redelijk stabiel is gemiddeld rond de 0.026. Het totale aantal wapens is echter niet een goede graadmeter. Schroevendraaiers en het andere gereedschap vervuilen de statistieken. Wordt er gekeken naar de ‘echte’ wapens waarbij de politie overgaat tot een aanhouding van de bezitter dan laten de absolute cijfers wel een schommeling zien maar geen sterke daling of stijging. Of preventief fouilleren als maatregel tegen wapenbezit in Amsterdam Zuidoost effectief is, valt op basis van de evaluaties van de acties van de politie door het COT niet te constateren. Trouwens ook niet of het niet effectief is.
4.2 Preventief fouilleren in de Amsterdamse Binnenstad
zin in fouilleren collega
Net als in Amsterdam Zuidoost lijkt de politie de slag van het fouilleren te pakken hebben. Nam het aantal personen per arbeidsuur in Amsterdam Zuidoost toe van 2 tot 3,23 in de binnenstad treedt bijna een verdubbeling op van 4 in 2003/2004 naar 8,3 in 2007/2008. Opnieuw roepen de cijfers met betrekking tot de uren dat daadwerkelijk is gefouilleerd en het ingezette personeel enkele vragen op. Het aantal personen dat gefouilleerd is per ingezette politiefunctionarissen daalt net als in Zuidoost alleen minder hard van 31,5 in 2002/2003 naar 22 in 2004/2005.
Het fouilleren afgezet tegen de uren blauw op straat laat een grillig beeld zien. Eerst verdubbelt het aantal, keert terug naar het niveau van 2002/2003 en stijgt enigszins. Over de effectiviteit van het politiepersoneel in de Amsterdamse binnenstad is minder eenduidigs te zeggen. Zijn ze nu meer mensen gaan fouilleren zoals de verhouding met het aantal arbeidsuren doet suggereren of is het gelijk gebleven of licht gedaald zoals de andere data laten zien.
Meer personeel leidt niet per definitie tot meer aanhoudingen zeker niet als we het onderscheid tussen ‘wapens controle personeel’ en ‘arrestatie controle personeel’ in de beschouwing meenemen zoals dat in vier periodes is vermeld. Als 2002/2003 en 2007/2008 buiten beschouwing worden gelaten is het aantal personen dat per arbeidsuur wordt gefouilleerd redelijk constant al lijkt het in de 2006/2007 licht toe te nemen.
Wapens in de binnenstad
Worden er in die uren dat de politie fouilleert in de Amsterdamse binnenstad ook meer of minder ‘verboden wapens’ gevonden is de volgende vraag. Bij de vergelijking tussen het aantal WWM aanhoudingen per arbeidsuur in 2002/2003 en 2007/2008 lijkt er een licht daling te zijn ingezet van gemiddeld 0,02 naar gemiddeld 0.017. Wordt 2003/2004 als uitgangspunt genomen dan is er een sterke stijging te zien van gemiddeld 0,005 of 0,01 naar gemiddeld 0,017. Deze stijging verdwijnt bij de vergelijking tussen 2002/2003 en 2006/2007 van gemiddeld 0,01 naar gemiddeld 0,009.
De cijfers van het aantal mensen dat aangehouden wordt op grond van de WWM lijken te schommelen, meer dan in Amsterdam Zuidoost. Deze fluctuatie kan er ook op duiden dat er niet zulke grote verschillen zijn, iets dat uit de absolute cijfers is te concluderen. Er is een schommeling tussen 8 en 43 met een gemiddelde van 20. Een dergelijke tendens is ook terug te zien in het aantal WWM-ers per gefouilleerde persoon met als redelijke constante gemiddeld 0,002 mensen met een ‘verboden wapen’ per persoon.
Wapenbezit in de binnenstad kan zo op verschillende manieren worden gepresenteerd. Worden alleen de WWM-ers op het aantal personen dat is gefouilleerd bekeken dan lopen twee op de duizend mensen met een ‘verboden wapen’ in de Amsterdamse binnenstad op zak. Hierbij moet worden aangetekend dat het ook om vrouwen met een busje traangas of pepperspray kan gaan of taxichauffeurs met een knuppel in de kofferbak. Hoewel beide zaken verboden zijn en ook oneigenlijk kan worden gebruiken blijven de cijfers moeilijk te interpreteren. Worden de schroevendraaiers en andere ‘wapens’ meegeteld dan is dit aantal plotseling rond de twee op de honderd bezoekers van de binnenstad.
4.3 Preventief fouilleren in Amsterdam houdt de politie bezig
Erg eenduidig zijn de cijfers niet. Iedereen kan er in zien wat hem of haar uitkomt. Dit lijkt het COT te hebben opgevat om in 2006 te schrijven dat het preventief fouilleren in de Amsterdamse binnenstad “hoogstwaarschijnlijk een preventief effect” heeft en dat in Amsterdam Zuidoost de “selectie van tijd en locatie een gunstig effect heeft gehad op de wapenopbrengst”. De evaluatie van 2006 is de laatste evaluatie waarin specifiek ingegaan wordt op de effectiviteit van het fouilleren zelf. De effecten waar de evaluatie van het COT in 2006 over rept zijn niet heel hard. Woorden als hoogstwaarschijnlijk en gunstig effect verhullen de onmogelijkheid om op basis van deze cijfers tot een conclusie te komen.
Zelfs als gekeken wordt naar het totale aantal wapens dat wordt aangetroffen is het preventieve effect van de actie te betwijfelen. In 2002/2003 worden er 251 en in 2007/2008 277 wapens in de Amsterdamse binnenstad gevonden. In Zuidoost gaat het om 66 en 111. Ook bij de ‘wapenopbrengst’ moet een nuance worden aangebracht. Kijken we naar het aantal aangehouden personen op grond van de WWM dan is dat in Zuidoost 15 in 2004/2005. Dat is een daling in vergelijking met 2003/2004, maar een jaar later (2005/2006) is het aantal alweer op 19 en dan weer 15 in 2006/2007 is het ‘gunstige effect van selectie van tijd en locatie’ niet meer in de evaluatie terug te vinden.
Bij bestrijding van de criminaliteit is het van belang die maatregelen te kiezen die effect hebben en misschien gedrag van burgers wijzigt. Als naar de politieacties in de binnenstad en Zuidoost gekeken wordt dan is de enige conclusie die getrokken kan worden dat er niets te concluderen valt. Hier is niet gekeken naar de kosten van de operaties. Bij veiligheid zou dat ook geen rol moeten spelen, maar het is wel opvallend dat het aantal uren dat echt op straat wordt gefouilleerd onder de 9% blijft van het aantal arbeidsuren dat het preventief fouilleren kost (van 2002/2003 tot en met 2005/2006).
5. Onderzoekvraag 2
De tweede vraag is of de maatregel helpt om de geweldscriminaliteit te bestrijden. Om dit te onderzoeken wordt gekeken naar de wapenincidenten in de hoofdstad. Onder wapenincidenten verstaat de regiopolitie Amsterdam-Amstelland onder andere straatroof, bedreiging, eenvoudige mishandeling, bezit vuurwapens en bezit overige wapens.
Het begrip wapenincidenten wordt opgesplitst in regulier wapenbezit en geweldsincidenten. Onder regulier wapenbezit valt dan automatisch het vuurwapen bezit en het bezit van overige wapens dat de politie constateert. Bij gebrek aan beter worden de andere categorieën van de politie onder geweldsincidenten geschaard.
5.1 incidenten als begrip
Als het fouilleren zelf geen duidelijkheid schept over de effectiviteit dan kunnen we ook kijken naar het effect van preventief fouilleren op de veiligheid in Amsterdam. Daartoe kijkt het COT en ook de Amsterdamse politie naar het aantal wapenincidenten in de stad.
Wat is een incident met een wapen
Wapenincidenten, het lijkt een eenvoudig begrip, maar zowel het woord wapen als het woord incident is voor velerlei uitleg vatbaar. Bij wapens zou een scherp onderscheid moeten worden gemaakt tussen WWM wapens en niet WWM wapens. Bij een liquidatie is het overduidelijk. Iemand wordt door een vuurwapen om het leven gebracht, een duidelijk wapenincident. Een burenruzie waarbij de ene buurman de andere buurman te lijf gaat met een broodmes is zeker een wapenincident, maar is het ook een incident dat op straat plaatsvindt. Het kan wel voor de deur van de buurman optreden, maar is van een andere orde dan uitgaansgeweld op het Rembrandtsplein waar iemand een stiletto trekt. Dit is weer geheel iets anders als het wordt vergeleken met een bedreiging met een schroevendraaier tussen de flats in Amsterdam Zuidoost. En straatroof? Is zeker een incident en ook erg onaangenaam, maar is het ook een wapenincident? Veel tasjesdieven opereren met een paar snelle benen of een scooter, maar niet noodzakelijk met een steekwapen.
Wapenincidenten: een lastig begrip.
In de statistieken die het COT gebruikt van de politie Amsterdam-Amstelland worden onder wapenincidenten ook het bezit overige wapens en het bezit vuurwapens geschaard. Dit zijn echter geen incidenten, maar een vaststelling van het bezit van een ‘verboden wapen’ door een dienstdoende agent zonder dat er een preventief fouilleren actie plaatsvindt. Wij hebben gekozen om apart te kijken naar het wapenbezit (feitcodes F72 en F70 van de Amsterdamse politie). Het wordt regulier wapenbezit genoemd in tegenstelling tot het wapenbezit dat bij preventief fouilleren wordt geconstateerd. Daarnaast is er gekozen voor het begrip geweldsincidenten en niet wapenincidenten. Geweldsincidenten geven duidelijker aan waar de pijn van de gemiddelde burger zit. In het jaarverslag van de politie Amsterdam-Amstelland is dit ook een aparte rubriek. Bij geweldsincidenten is het niet noodzakelijk dat er een wapen wordt gebruikt. Bedreiging is ook een geweldsincident evenals eenvoudige mishandeling. Straatroof zonder dat er geweld bij aan te pas komt, blijft een lastige zaak. Het is vooral diefstal, maar is het ook een geweldsincident?
Bij de onderstaande beschouwing hebben wij de cijfers die het COT ons presenteert gebruikt. Veel beweegruimte geven die cijfers niet om het begrip straatroof nader te definiëren. Vandaar dat hier alleen onderscheid wordt gemaakt tussen regulier wapenbezit (feitcode F72 en F70) en geweldsincidenten zonder wapenbezit.
5.2 Kanttekeningen bij geweldsincidenten analyse
Kantekening 1: Opbrengsten; de periodes van het onderzoek
Het grootste probleem voor het analyseren van de cijfers zijn opnieuw de verschillende periodes. Er zijn periodes van 9 en 12 maanden. In sommige gevallen zijn zowel de originele cijfers en de berekening naar twaalf maanden vermeld. Een dergelijke berekening is kunstmatig aangezien het aantal geweldsincidenten van maand tot maand kan verschillen. De perioden van de ‘wapenincidenten’ corresponderen niet met de perioden van de preventief fouilleer acties. Er is bijvoorbeeld een periode ‘wapenincidenten’ van 1 juli 2004 tot 1 april 2005 en een van 1 april 2004 tot 1 april 2005. De corresponderende fouilleer periodes zijn juni 2004 tot en met maart 2005, juni 2004 tot en met mei 2005 en juni 2004 tot en met juni 2005. Hiermee moet rekening worden gehouden als de cijfers van het reguliere wapenbezit wordt afgezet tegen het aantal aanhoudingen op grond van de WWM bij preventief fouilleren.
Kantekening2: Hoeveel wapenincidenten wilt u vandaag?
Tevens doet er zich iets vreemds op bij de cijfers. De cijfers over de ‘wapenincidenten’ die het COT vermeldt in de verschillende evaluaties fluctueert. In de periode 2003/2004 is het aantal ‘wapenincidenten’ in de binnenstad 617 in de rapportage van 2004, 640 in 2005 en 667 in 2006. In 2007 en 2008 staan er 665 ‘wapenincidenten’ vermeldt in de periode 2005/2006, maar in 2006/2007 verschillen de evaluaties van 2007 en 2008 weer van 565 en 589.
Als de cijfers uit de verschillende evaluaties onder elkaar worden gezet dan lijken deze in de binnenstad soms toe te nemen en in Zuidoost juist af te nemen. Zetten we de cijfers uit de COT rapportages van 2007 en 2008 onder elkaar nemen deze af in Zuidoost van 532 naar 516 in de periode 2006/2007, maar nemen ze over dezelfde periode toe in de binnenstad van 565 naar 589. Dit verschil is echter ook niet hetzelfde bij alle vergelijkingen, zodat er geen regelmaat in te ontdekken is. Alleen inzage in alle processen-verbaal van de verschillende geweldsincidenten kan mogelijk uitsluitsel geven over de toe of afname. Het blijft echter verbazingwekkend dat jaar in jaar uit de cijfers veranderen. Natuurlijk kan het aanpassen van de definitie van een ‘wapenincident’ een verschuiving van de cijfers tot gevolg hebben, maar als elk jaar de definitie wordt gewijzigd dan valt er niets meer te concluderen over het stijgen of dalen van geweldsincidenten.
5.3 Regulier wapenbezit: toegenomen of afgenomen
binnenstad
In de Amsterdamse binnenstad lijkt er een daling te zijn geweest van het reguliere wapenbezit van 218 (9 maanden) in 2002/2003 naar 174 (12 maanden) in 2007/2008. Deze daling is echter al verwezenlijkt in 2005/2006 toen de teller op 175 (12 maanden) bleef steken.
Zelfs de preventieve werking van het fouilleren is niet in de cijfers terug te vinden. De conclusie zou eerder kunnen zijn dat het fouilleren contraproductief heeft gewerkt in de eerste twee jaar. In de periode 2003/2004 werd er afhankelijk van de rapportage in 233, 244 of 255 gevallen regulier wapenbezit gemeld. Dit was een toename in vergelijking met de 218 uit 2002/2003.
Zuidoost
Amsterdam Zuidoost laat een vergelijkbare tendens zien. In 2002/2003 werd er 79 of 91 (9 maanden) keer wapenbezit geconstateerd. In 2004/2005 nog steeds ongeveer dit aantal. De periode 2005/2006 toont het laagste aantal regulier wapenbezit namelijk 57 (9 maanden). Daarna keert het weer terug naar de beginwaarde van 2002/2003 (106) om opnieuw even te dalen.
De onzekerheid van de juistheid van de cijfers geven nog eens aan dat erg moeilijk is iets te zeggen over het effect van preventief fouilleren op het wapenbezit in de veiligheidsrisicogebieden. Als het al effect heeft gehad is dat in Amsterdam Zuidoost allang is uitgewerkt. In het binnenstad is zeker een daling te zien tot 2005/2006. Vervolgens stijgt, daalt en stijgt het weer.
vergeleken met de regio Amsterdam-Amstelland
Vergelijken wij de cijfers van de twee veiligheidsrisicogebieden met de regio Amsterdam-Amstelland ontstaat er een vreemd beeld. In de regio lijkt het wapenbezit gestaag af te nemen, zelfs als niet de omrekening naar 12 maanden wordt meegenomen zit er een lichte daling in de cijfers die in de laatste periode tot staan is gekomen. Deze daling zou ook in de risicogebieden moeten plaatsvinden, maar daar laten de cijfers een andere tendens zien.
Een vergelijking met de regio Amsterdam-Amstelland is echter kunstmatig. Gemeenten als Aalsmeer en Uithoorn maken deel uit van deze politieregio, maar die gemeenten zijn niet te vergelijken met het centrum van Amsterdam.
vergeleken met de rest van Amsterdam
Het is beter het reguliere wapenbezit te vergelijken met de cijfers van de rest van Amsterdam. Deze cijfers zijn echter erg schaars in de rapportages van het COT. Alleen in de evaluaties in 2007 en 2008 komen de totalen voor ‘wapenincidenten’ in Amsterdam voor. De cijfers voor bezit overige wapens en het vuurwapenbezit is alleen in de rapportage van 2007 terug te vinden. Of deze cijfers te gebruiken zijn is moeilijk te zeggen. Het verschil tussen de cijfers over dezelfde periode uit de rapportages van 2007 en 2008 is ruim 500 dat elke berekening nietszeggend wordt.
De cijfers uit de evaluatie van 2007 laten zien dat het vuurwapenbezit is gedaald, maar de cijfers uit de rapportage van 2007 en 2008 laten zien dat het overige vuurwapenbezit op het niveau van 2004/2005 ligt. Erg veel conclusies kunnen niet uit deze cijfers worden getrokken.
Dan de jaarverslagen van de politie
Misschien biedt een vergelijking met de cijfers uit de jaarverslagen van de politie soulaas. Cijfers over wapenbezit zijn in de jaarverslagen van de politie over 2007 en 2008 niet te vinden.
In het jaarverslag van 2004/2005 wordt er bij vuurwapencriminaliteit een onderscheid gemaakt tussen aanhoudingen WWM, bezit vuurwapens (misdrijven) en handel vuurwapens (misdrijven). Voor de vergelijking zijn alleen de cijfers van de aanhoudingen en het bezit over 2001 tot en met 2005 van belang. Bij preventief fouilleren gaat het niet om de handel in vuurwapens. In het jaarverslag van 2006 is een rubriek handel en bezit vuurwapens waarbij cijfers over de stadsdelen en de gehele stad staan vermeld over 2002 tot en met 2006. Er worden geen aparte cijfers vermeld van de handel en het bezit.
In het jaarverslag van 2004/2005 is een toename van het aantal WWM-ers van 2001 tot 2003 te zien vervolgens een afname en een toename waarbij 2005 hoger dan 2001 eindigt. Het bezit schommelt ook waarbij 2005 (340) op een vergelijkbaar niveau als 2001 (340) eindigt.
In het jaarverslag van 2006 daalt de handel en bezit van vuurwapens van 2002 tot 2006 fors van 368 naar 216. Amsterdam Zuidoost laat ook een scherpe daling zien en de daling in de binnenstad is licht.
Vergelijken we de cijfers uit de jaarverslagen met de opbrengsten van het preventief fouilleren over ongeveer dezelfde periode dan vertonen de cijfers over de aanhoudingen op grond van de WWM in Zuidoost de meeste gelijkenis met de cijfers van het jaarverslag 2004/2005, het aantal aanhoudingen WWM is redelijke constant. De gegevens van het preventief fouilleren in de binnenstad vertonen meer gelijkenis met de cijfers uit het jaarverslag van 2006 die ook een constante daling te zien geeft.
Wapenbezit in Zuidoost en de binnenstad: dalen, gelijk, stijgen?
Is er een eenduidige conclusie over het wapenbezit in de Amsterdamse binnenstad en Zuidoost te verbinden aan de gepresenteerde cijfers. Eigenlijk niet vooral omdat de cijfers zo verschillen. Er is geen eenduidigheid en cijfers verschillen per publicatie en per jaar. Soms is er een onderscheid tussen handel, bezit en misdrijven. Soms zijn er cijfers beschikbaar over bezit vuurwapens en bezit overige wapens, soms niet.
5.4 Geweldsincidenten; meer of minder
Sinds de start van het preventief fouilleren in Amsterdam is het aanwijzingsbesluit voor Amsterdam Zuidoost en de binnenstad elk jaar verlengd. Ondertussen is er ook een aanwijzingsbesluit voor Amsterdam Oost en het COT is in haar rapportage 2007 ook voor preventief fouilleren in delen van Amsterdam West.
In haar eerste rapportage voor de gemeente Amsterdam over het preventief fouilleren in 7 maanden van 2002 en 2003 staan geen conclusies ten aanzien van een daling van de geweldsincidenten in de gebieden en een daling van het wapenbezit.
Een van de opvallendste conclusies die wel in die evaluatie is opgenomen en die in de andere rapportages niet meer wordt belicht is dat “preventief fouilleren een fors beslag legt op de organisatie.” Een opvallende conclusie die de vraag oproept of door het gebruik van preventief fouilleren ander politiewerk blijft liggen.
Het aantal ‘wapenincidenten’ daalt altijd
Over 2003/2004 rapporteert het COT een daling van het aantal ‘wapenincidenten’ met bijna 10% in beide veiligheidsrisicogebieden. In de rapportage van 2005 alweer een daling van het aantal incidenten. Nu zelfs met ruim 30% over twee jaar en 20% over één jaar in de binnenstad en respectievelijk 10% en 2% in Zuidoost. Opnieuw raadt het COT aan verder te gaan met preventief fouilleren in beide gebieden.
In 2006 laten de cijfers volgens het COT opnieuw zien dat er een forse daling in de incidenten te zien is in de gebieden, doorgaan met fouilleren is het devies.
In de evaluatie over 2006/2007 zijn de conclusies van het COT al veel algemener. Geen in het oogspringende percentages, maar “zowel de geboekte vooruitgang als de absolute en relatieve omvang van het aantal wapenincidenten” rechtvaardigen een voortgaand beleid.
Deze conclusie wordt ook in 2008 getrokken. Tevens moet er doorgegaan worden met preventief fouilleren omdat op enkele locaties het aantal ‘wapenincidenten’ is toegenomen. Plotseling si het aantal ‘wapenincidenten’ toegenomen. Het zou bijna onopgemerkt blijven. Twijfel over de effectiviteit van preventief fouilleren bestaat er niet.
Het instrument preventief fouilleren lijkt een permanent onderdeel te zijn geworden van het politie instrumentarium. Het heeft geholpen en als het even tegen zit dan moet het opnieuw worden ingezet want het was succesvol. Was het echter succesvol en helpt het in de bestrijding van de ‘wapenincidenten’ in de stad?
De binnenstad: Zijn de cijfers daadwerkelijk zo positief?
Bij het beschouwen van de cijfers uit het rapport uit 2004 valt op dat het aantal incidenten na de eerste periode 2001/2002 stijgt van 650 naar 690. Daarna daalt het aantal incidenten naar 617. Het COT concludeert dat preventief fouilleren verantwoordelijk is voor de daling in de Amsterdamse binnenstad van 2002 naar 2004, maar het kan ook zo zijn dat preventief fouilleren verantwoordelijk is geweest voor de stijging in het eerste jaar. En de daling van 650 naar 617 is dat een daling die meer is dan in andere delen van de stad?
In 2005 dalen de ‘wapenincidenten’ in de binnenstad heel netjes van 728 via 640 naar 500. Wordt de periode 2001/2002 uit de evaluatie van 2004 erbij betrokken (650 ‘wapenincidenten’), is er in de eerste drie periodes geen winst geboekt. Hoe groot de daling die het COT presenteert in werkelijkheid is, valt niet te zeggen. Worden alle cijfers van de verschillende evaluaties bij de vergelijking betrokken ontstaat een heel vreemd beeld.
Het laagste aantal incidenten over de periode 2003/2004 ligt op 617 (COT rapportage uit 2004) en het hoogste op 667 (COT uit 2006). In de periode die volgt (2004/2005) zijn er ook verschillende cijfers te vinden. Het COT rapport uit 2005 gebruikt het laagste cijfer 500 ‘wapenincidenten’ over negen maanden, het jaar daarop wordt het cijfer 544 gebruikt, in 2008 is het 748 over 12 maanden en het hoogste aantal incidenten wordt bereikt in 2007 (755 in twaalf maanden).
Het COT schrijft in de evaluatie uit 2005 dat er een daling heeft plaatsgevonden van 140 in één jaar en 228 in twee jaar. Dit kan echter ook een daling zijn van 117, 73, 68, 222 of een ander aantal. Over twee jaar kan de daling ook 329, maar ook 56 of een ander aantal zijn.
Over de conclusies van het rapport uit 2006 kan hetzelfde gezegd worden. Wordt gekeken naar het verschil tussen 2004/2005 en 2005/2006 dan kan worden gekozen uit een daling van 104, 97, 90, 83, 74, 60 of 2 afhankelijk van welke cijfers worden gebruikt. De daling over drie jaar lijkt fors 202, 255 of 259.
In 2007 daalt het aantal incidenten opnieuw in de binnenstad, maar een jaar later zit het weer bijna op het niveau van 2005/2006.
Cijfers fouilleren
De cijfers lijken te duiden op een daling, maar dan is natuurlijk de vraag of die daling aan het fouilleren is te wijten. Als de cijfers van de 9 maanden niet worden omgerekend naar 12 maanden laten de cijfers van het aantal geweldsincidenten in de Amsterdamse binnenstad een rustig schommelend beeld zien zonder duidelijke dalingen en stijgingen. Van 650 in 2001/2002 naar 617 in 2003/2004, 665 in 2005/2006 en 626 in 2007/2008. Hoewel die misschien ook jongleren met de cijfers is, geeft dit wel aan dat conclusies verbinden aan deze cijfers die op zichzelf al alle kanten op fluctueren een hachelijke zaak is.
Amsterdam Zuidoost: het kan dalen of het kan stijgen
De cijfers van het aantal ‘wapenincidenten’ in Amsterdam Zuidoost zijn nog spannender. Daar waar het COT dalingen ziet zou er zo maar sprake kunnen zijn van stijgingen. Van 462 naar 417 (COT rapportage uit 2004) of van 462 (616 omgerekend naar 12 maanden) naar 637 (COT evaluatie uit 2007). Of van 445 (593 omgerekend naar 12 maanden) naar 314 (419) in de evaluatie van 2006 of van 445 (593) naar 591 (COT 2007). Of nog een andere variant met 419 (559 omgerekend naar 12 maanden) uit het COT rapport van 2004 naar 591 (COT 2007) of 528 (COT 2008).
Top vijf: en op één staat … goochelen
Bij de vergelijking van de cijfers kijkt het COT ook naar een top vijf. Hierbij gaat het om categorieën geweldsincidenten die het meeste voorkomen. Het gaat om bedreiging, straatroof, eenvoudige mishandeling, vuurwapenbezit en overige wapenbezit. In Amsterdam wordt daar in 2008 ‘overval op overige objecten’ aan toegevoegd. Het probleem bij de vergelijking is dat er voor de rest van Amsterdam alleen cijfers uit de rapportage van 2007 en 2008 bekend zijn. Daarnaast zijn de verschillen tussen de cijfers uit de evaluaties zo groot dat een analyse moeilijk serieus te nemen is.
In De rapportage uit 2006 wordt gesproken van 89 gevallen van straatroof (omgerekend naar twaalf maanden 118) in Zuid oost in 2005/2006, maar in de rapportage van 2008 is dat al 198. In de evaluatie van 2007 is er sprake van 221 gevallen van straatroof over de periode 2003/2004 maar in het verslag van 2006 zijn het er 113 (omgerekend naar twaalf maanden 151). Bij zulke kleine aantallen kunnen de verschillen oplopen tot 40% waardoor een goede analyse onmogelijk is. De onderverdeling wordt hier dan ook buiten beschouwing gelaten. Opvallend aan de cijfers is wel dat straatroof in de loop der jaren lijkt af te nemen, ook in Zuidoost en de binnenstad, maar dat bedreiging en eenvoudige mishandeling juist toeneemt.
Als de cijfers iets duidelijk maken is dat er van alles geconcludeerd kan worden. Wil je dat het stijgt dan kan dat, wil je dat het daalt dan kan dat ook. Het lijkt er echter op dat de cijfers eerder duiden op een stabiel beeld dan op dalingen van 10% of een ander vetgedrukt percentage.
Daar waar de cijfers over de Amsterdamse binnenstad misschien een daling aangeven is die in Amsterdam Zuidoost niet duidelijk te constateren.
Of een eventuele daling ook toegeschreven kan worden aan preventief fouilleren is weer iets heel anders.
6 Geweldsincidenten vergelijken met wat?
Naast deze analyses ten aanzien van de ‘wapenincidenten’ in de veiligheidsrisicogebieden vergelijken de onderzoekers van het COT de cijfers ook met de rest van Amsterdam en met de politie regio Amsterdam-Amstelland. Alleen in de rapportages in 2007 en 2008 worden de cijfers over Amsterdam meegenomen in de vergelijking. In alle rapportages vindt een vergelijking met de regio plaats.
Een vergelijking met de andere drie grote steden, Rotterdam, Den Haag en Utrecht ontbreekt evenals een vergelijking met trends op nationaal niveau. Beide laatste vergelijkingen kunnen echter licht werpen op de effectiviteit van het fouilleren in de hoofdstad. Als bijvoorbeeld in de rest van Nederland het aantal geweldsincidenten toeneemt en in de Amsterdamse binnenstad af dan kan dit wijzen op een mogelijk positief effect van het fouilleren.
Eenzelfde vergelijking kan gemaakt worden tussen het uitgaanscentrum in Utrecht en Amsterdam. Tussen beide uitgaansgebieden zijn wel verschillen, maar er is een betere vergelijking mogelijk dan tussen het centrum van Amstelveen of Diemen en de Amsterdamse binnenstad.
Om de eventuele daling in het aantal geweldsincidenten in Amsterdam Zuidoost en de binnenstad te evalueren wordt gekeken naar de cijfers die het COT presenteert, maar ook naar cijfers uit het jaarverslag van de politie Amsterdam-Amstelland en landelijke cijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
6.1 geweld in de stad
De cijfers van de stad Amsterdam laten zowel met de veiligheidsrisicogebieden als zonder die gebieden een daling zien van de periode 2003/2004 tot en met periode 2005/2006. Cijfers over de perioden ervoor zijn niet beschikbaar dus er is slechts te concluderen dat er een daling te zien is van 2003 tot en met 2006. Daarna lijkt het aantal geweldsincidenten te stabiliseren.
Wordt het aantal incidenten van het ‘reguliere wapenbezit’ van de ‘wapenincidenten’ afgetrokken, de hier geprefereerde geweldsincidenten, blijkt plotseling dat het positieve beeld verdwenen is. Alleen in de rapportage van 2007 zijn de cijfers van het overige wapenbezit en het vuurwapen bezit vermeldt, maar die cijfers geven de indruk dat het ‘reguliere wapenbezit’ in 2006/2007 terugkeert naar het niveau van 2003/2004.
Amsterdam Zuidoost een gewone Amsterdamse wijk?
Worden de cijfers van het aantal ‘wapenincidenten’ in Amsterdam Zuidoost afgezet tegen de cijfers in de rest van Amsterdam dan zou zelfs geconcludeerd moeten worden dat preventief fouilleren in het geheel niet effectief is. Wordt het ‘reguliere wapenbezit’ niet meegenomen dan kan het ook zo zijn dat Zuidoost de trend van de rest van Amsterdam volgt. Om dat vast te stellen moeten eigenlijk statistische berekeningen worden uitgevoerd om te zien of de stijgingen/dalingen vergelijkbaar zijn. Een dergelijke statistische berekening is ook nodig om de gegevens uit de Amsterdamse binnenstad af te zetten tegen die in de rest van de stad.
De Amsterdamse binnenstad; Staphorst aan de Amstel?
Een eenvoudige vergelijking van de cijfers uit de COT rapportage van 2007 geeft de indruk dat van 2003/2004 op 2004/2005 het aantal geweldsincidenten in de binnenstad met 12,6% is gedaald en 2004/2005 naar 2005/2006 met 11,9%. In vergelijking met de rest van Amsterdam is dat fors. De percentages in de rest van Amsterdam zijn 7,3% en 2,8%.
Als echter gebruik wordt gemaakt van cijfers uit andere rapportages dan wordt het beeld uit de rapportage van 2007 minder optimistisch. In plaats van 12,6% kan het ook 8,23% zijn over 2003/2004 op 2004/2005 (cijfer uit het COT rapport van 2004 gebruikt). Misschien nog wel 1% meer dan de 7,3% daling in de rest van de stad, maar als we kijken naar 2004/2005 op 2005/2006 dan kan de 11,9% ook 0,3% zijn en doet de binnenstad het slechter dan de rest van de stad (cijfer van de evaluatie uit 2005 gebruikt).
6.2 Jaarverslagen; meten is niet weten
De cijfers uit de jaarverslagen van de politie, ook openbaar raad te plegen, geven een ander beeld. Bij de cijfers gaat het om zowel het aantal aangiften als het aantal incidenten.
Het aantal geweldsincidenten in geheel Amsterdam is in 2002 10.310 en in 2006 10.258 volgens het jaarverslag van 2006. In de tussenliggende periode is het iets gedaald. Amsterdam Zuidoost laat een andere trend zien. Daar is het aantal in 2002 1.810 en in 2005 1.844 en in de tussenliggende periode is daar een daling te zien. De binnenstad laat wel een duidelijke daling zien van 2.711 in 2002 naar 2.316 in 2003. Daarna blijft het aantal geweldsincidenten redelijk stabiel.
Het jaarverslag over 2005 gebruikt andere cijfers en spreekt niet over geweldsincidenten maar over lichamelijke integriteit. Bij deze rubriek zijn ook de zedenmisdrijven toegevoegd en er zijn geen cijfers over de aparte stadsdelen. De daling van 2002 naar 2004 is ook te zien en vervolgens stijgt het aantal weer in 2005.
Ook het jaarverslag van 2008 volgt dit verloop van de cijfers en gebruikt dezelfde rubriek als het jaarverslag van 2005 lichamelijke integriteit. In 2007 stijgt het aantal incidenten nog en daalt in 2008 naar het niveau van 2005.
Hoewel de cijfers totaal niet overeenkomen is het opvallend dat daar waar het COT spreekt over een daling van 2003/2004 naar 2005/2006 de jaarverslagen juist een stijging laten zien. Aan de ander kant laat het COT van 2006/2007 naar 2007/2008 een stijging zien terwijl de jaarverslagen een daling vermelden.
Als de cijfers al problematisch zijn om te interpreteren, hoe is het dan mogelijk om te concluderen dat preventief fouilleren een positief effect heeft op de geweldscriminaliteit in de veiligheidsrisicogebieden.
6.3 Vergelijking met de regio Amsterdam-Amstelland
Een vergelijking met de regio Amsterdam-Amstelland laat een vergelijkbaar beeld zien als met de rest van Amsterdam. In de gehele regio vertoont het ‘regulier wapenbezit’ een dalende trend, zelfs als alle verschillende cijfers mee worden genomen. Er zit echter wel weer een raar cijfer tussen waardoor er vragen bij deze trend kunnen worden gesteld. In de rapportage van 2007 spreekt het COT over 787 gevallen van wapenbezit over 12 maanden van 2004/2005, maar in COT 2005 zijn dat er 849 en in COT 2006 853 in 9 maanden.
In vergelijking met de twee zogenaamde veiligheidsrisicogebieden vertonen de cijfers van de geweldsincidenten (‘wapenincidenten’ zonder regulier wapenbezit) in de regio Amsterdam-Amstelland inclusief de zogenaamde risicogebieden een daling. Afhankelijk van de keuze van de cijfers wordt de daling sterk of minimaal. De lijn van 2002 tot 2008 kan zijn van 3.871 naar 3.701, 3.647, 3.476, 3.602 naar 3.612. De totalen worden gekozen uit de vijf beschikbare verslagen. De reeks kan echter ook zijn van 4.451 naar 4.103, 3.880, 3.659, 3.602 en tot slot 3.612.
In principe is eigenlijk elke curve te construeren en iedereen kan zijn eigen conclusies uit de cijfers halen. Tegenstanders van preventief fouilleren kunnen zeggen dat het verschil tussen 2002/2003 en 2007/2008 minimaal is. In de eerst periode vonden er 3.871 incidenten plaats en in de laatste periode 3.612, een klein verschil. Voorstanders kunnen het verschil opkrikken door het cijfer in de rapportage van 2005 te gebruiken, 4.451 en dan wordt het verschil met de laatste periode meteen aanzienlijk.
Zonder de risicogebieden kan de curve lopen van 2.761 naar 2.789, 2.743, 2.574, 2.743 en tot slot met een stijging naar 2.833. Er kan ook gekozen worden voor de lijn 3.248, 3.326, 3.059, 2.840, 2.743 en tot slot 2.833. IN het laatste geval is het aantal incidenten over het geheel genomen gedaald en in het eerste geval gestegen. Zijn daar conclusies aan te verbinden? Zowel de stijging als de daling kan de effectiviteit ondersteunen. De daling kan wijzen op een preventief effect van fouilleren in de risicogebieden op geweldsincidenten in de rest van de stad. De stijging kan wijzen op een verplaatsingseffect en daarmee de deur openen om preventief fouilleren in andere delen van de stad in te voeren. De daling en de stijging kunnen ook de ineffectiviteit van het fouilleren aantonen. Criminaliteit daalt in grote delen van Nederland, waarom een dergelijk arbeidsintensief middel inzetten om misschien een extra beetje daling te bewerkstelligen? Een extra daling waarvan nooit is vast te stellen dat die op het conto van preventief fouilleren te schrijven is. En als het aantal geweldsincidenten stijgt, is dat dan verplaatsing vanuit de risicogebieden? En als de geweldscriminaliteit zich verplaatst betekent dit dan niet dat preventief fouilleren niets aan het probleem zelf doet, maar slechts verplaatst?
De cijfers uit de regio, zowel met als zonder de risicogebieden, zijn in vergelijking met de twee risicogebieden duidelijker en dat roept de vraag op of preventief fouilleren wel zo effectief is of misschien zelfs contraproductief werkt. Dit laatste is niet te concluderen uit de cijfers, evenals een positief effect van het fouilleren.
6.4 CBS nog meer cijfers over geweld
Tot slot een kleine vergelijking met de cijfers die het CBS presenteert met betrekking tot geweldsincidenten en het wapenbezit in Amsterdam en in Nederland. Het CBS hanteert een rubriek geweldscriminaliteit waarbij wordt aangegeven welke artikelen uit het wetboek van Strafrecht daar onder vallen. Er ontstaat misschien een vertekent beeld aangezien ook hulp bij zelfdoding, euthanasie en abortus aan deze rubriek is toegevoegd. De cijfers dienen daarom als indicatie.
Wat opvalt, is dat de cijfers in de jaren negentig onder de 10.000 incidenten in Amsterdam schommelen. In 1999 vindt er plotseling een sprong van ruim 2.000 incidenten plaats. Het stijgt dan nog iets tot 2002 om vervolgens stabiel te schommelen rond de 11.200 incidenten.
In geheel Nederland is in vergelijking met Amsterdam een vrij constante stijging te zien vanaf 1994 tot en met 2007. Gestaag neemt het aantal geweldsincidenten absoluut toe.
Wordt gekeken naar het aantal misdrijven op 100.000 inwoners dan valt de stijgende lijn in geheel Nederland heel duidelijk op. In Amsterdam zijn eigenlijk drie perioden aan te wijzen . Van 1994 tot en met 1998 met een aantal incidenten rond de 1.200/1.300. De tweede periode van 1999 tot en met 2002 tussen de 1.600 en 1.800 misdrijven en daarna een periode met een vrij constant aan misdrijven van rond de 1.500. Mocht uit deze cijfers al het succes van preventief fouilleren blijken dan was dit alleen zichtbaar van 2002 op 2003, daarna was het aantal misdrijven constant.
WWM: Wie Weet Meer
Het aantal misdrijven in het kader van de Wet Wapens en Munitie (WWM) laat na 2002 een duidelijke stijging te zien in Amsterdam. Of preventief fouilleren die forse stijging heeft gestopt is de vraag. Het kan ook dat er een andere definitie is gehanteerd waardoor er na 2002 plotseling een scherpe stijging te zien is, maar dat vervolgens het stabiele beeld zich heeft voortgezet. Vanaf 2003 tot en met 2007 heeft het aantal WWM-ers zich stabiliseert rond de 115 incidenten op de 100.000 inwoners van 12 tot 79 jaar. Van 1994 tot en met 2002 schommelde het aantal WWM-ers echter rond de 50/55 incidenten met een uitschieter in 1994 van 87.
7. Cijfers breien
Is er iets te zeggen over de effectiviteit van preventief fouilleren ondanks de brij van conflicterende cijfers. In dit beperkte onderzoek is gekeken naar de opbrengsten van de verschillende acties en naar de toe of afname van het aantal geweldsincidenten.
Bij de acties op straat valt op dat deze arbeidsintensief zijn en dat onduidelijk is of dit ten koste van ander politiewerk gaat. Alleen in de evaluatie van 2003 wordt dit genoemd; “preventief fouilleren legt een fors beslag op de organisatie.” De ophelderinggraad van misdrijven van de Wet Wapens en Munitie is al jaren constant rond de 65% in Amsterdam. Bij de geweldsincidenten is in 2003 een winst geboekt van ongeveer 7%, van 44% in 2002 naar 51,1% in 2003. Daarna is het ophelderingspercentage niet verder toegenomen. Of die toename op het conto te schrijven s van preventief fouilleren is niet vast te stellen. Ten aanzien van de geweldsincidenten is ook moeilijk vast te stellen of er resultaat is geboekt. Politiewerk is misschien moeilijk in wetenschappelijke cijfers te gieten, maar het gegoochel met de getallen roept een gevoel van manipulatie op. Manipulatie waarbij steeds nette dalende cijfers tevoorschijn worden getoverd en slechts lichte stijgingen uit de hoed komen. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat jaar in jaar uit het COT tot de conclusie komt om door te gaan met preventief fouilleren. Het leidt tot een cirkel redenering waarbij dalende cijfers het succes van het fouilleren aantoont en stijgende cijfers de noodzaak. Gebrek aan duidelijkheid en transparantie is bij een rechtstaat een problematische ontwikkeling. De politie en de politiek roepen in koor om uitbreiding van de bevoegdheden van opsporingsdiensten. Preventief fouilleren is daar een voorbeeld van. Als die extra bevoegdheden geen enkel effect hebben op de geweldscriminaliteit roept dit niet alleen vragen op met betrekking tot die bevoegdheden. Met het fouilleren op straat is de schuldvraag fundamenteel gewijzigd. In principe is nu elke burger die zich in een risicogebied begeeft potentieel verdacht van het dragen van een wapen en deze mag daarom gefouilleerd worden. Ook al bestaat er geen massaal verzet tegen de maatregel dan nog vraagt die veranderde schuldvraag om zorgvuldigheid. Niet zorgvuldigheid in de vorm van respectvol fouilleren omdat je van een politiefunctionaris te allen tijde een respectvolle behandeling kan verwachten ook als je ergens van wordt verdacht. Nee, zorgvuldigheid in de vorm van de fundamentele vraag of het wel noodzakelijk is om zo zwaar in te grijpen in de openbare ruimte en de onschuld van burgers.
overzicht van de periodes en van de gebruikte lite
preventief fouilleren resultaten Zuidoost en binne
‘wapenincidenten’ in Amsterdam Zuidoost
‘wapenincidenten’ Amsterdamse binnenstad
‘wapenincidenten’ Amsterdam
‘wapenincidenten’Amsterdam zonder vrg’s
‘wapenincidenten’ politie regio AmsterdamAmstellan
‘wapenincidenten’ politieregio zonder vrg’s
CBS cijfers WWM criminaliteit Amsterdam
CBS cijfers geweldscriminaliteit